Uitspraak 201603128/1/A1


Volledige tekst

201603128/1/A1.
Datum uitspraak: 15 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Haarlem,

tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 25 april 2016 in zaken nrs. 16/1593 en 16/1594 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2015 heeft het college de gemeente Haarlem een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 29 populieren, een abeel, een sorbus en een wilg op het perceel Betuwelaan 2 te Haarlem.

Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten, onder wijziging van de motivering daarvan.

Bij mondelinge uitspraak van 25 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2017, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.J.M. Pijnaker en mr. M. van der Riet-Franssen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Haarlem, vertegenwoordigd door E.M. Verburg, verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De populieren hebben een hoogte van ongeveer 35 m en staan aan de rand van het poldergebied de Verenigde Polders. Tussen partijen is niet in geschil dat de weidevogelstand in dit gebied de afgelopen jaren sterk is teruggelopen. [appellant] woont in de nabijheid van de Betuwelaan en heeft vanuit zijn perceel zicht op de populieren.

Op 26 februari 2013 heeft het college besloten tot het openstellen voor verkeer van de Lage Kadijk, een fiets- annex wandelpad dat dwars door de Verenigde Polders loopt, tijdens het broedseizoen. Het besluit van 19 november 2015 om omgevingsvergunning te verlenen voor de kap van de populieren maakt onderdeel uit van een aantal te treffen maatregelen ter compensatie van de mogelijk nadelige gevolgen van het besluit van 26 februari 2013 voor de weidevogels in het gebied. Het college heeft in het besluit van 8 maart 2016 aan de verleende omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat op de Betuwelaan 30 veldesdoorns, 1 gewone walnoot (okkernoot) en 4 extra knotwilgen worden geplant.

De rechtbankuitspraak

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Volgens de rechtbank heeft het college in redelijkheid het belang van het bevorderen van de geschiktheid van het gebied voor weidevogels zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van het behoud van de populieren, in het bijzonder nu er een groot aantal bomen voor de populieren in de plaats komt.

Het hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend, nu gelet op artikel 75d, eerste lid, van de Flora- en Faunawet, zoals dat luidde ten tijde van belang, een verklaring van geen bedenkingen van de minister is vereist en deze ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat door de Haarlemse Bomenridders in de populieren vleermuizen zijn waargenomen en dat de in opdracht van het college door drs. D.H. Vonk uitvoerde quick scan, waarop het college zijn standpunt heeft gebaseerd dat genoemde verklaring niet is vereist, niet volstaat.

3.1. [appellant] heeft deze grond niet eerder aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven. Dat het verslag van bevindingen van de quick scan dateert van 11 mei 2016 en dus van na de aangevallen uitspraak, maakt dat oordeel niet anders. Het verslag van bevindingen is niet opgesteld ter nadere onderbouwing van het besluit van 8 maart 2016. Uit dat verslag volgt namelijk dat de quick scan op 13 april 2016 en 14 april 2016 door Vonk is uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen kap van de bomen in de week van 18 april 2016.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 november 2015 op een onjuiste belangenafweging berust. Volgens [appellant] heeft het college onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van het behoud van de populieren. Daartoe voert hij aan dat de populieren gezonde bomen zijn, die zorgen voor een natuurlijke scheiding tussen de woonwijk en de Verenigde Polders.

Het college gaat er ten onrechte van uit dat de omstandigheden in het gebied voor de weidevogels goed zullen zijn zodra de bomen zijn gekapt, aldus [appellant]. De weidevogels zullen niet terugkeren zolang het agrarisch beheer van de gronden binnen de Verenigde Polders niet is gewijzigd en dat beheer zal niet wijzigen omdat de betreffende boer daartoe niet bereid is. Uit een onderzoek van de Provincie Noord-Holland naar de weidevogelstand volgt volgens [appellant] dat de terugkeer van weidevogels voor 42% afhankelijk is van de wijze van agrarisch beheer en slechts voor 15% van de aanwezige houtopstand.

Volgens [appellant] is het toekennen van een doorslaggevend gewicht aan het belang van het bevorderen van de weidevogelstand bovendien niet te rijmen met het besluit van het college van 26 februari 2013 om de Lage Kadijk tijdens het broedseizoen open te stellen en met de eerdere besluiten van het college om een brug over de Ringvaart en een fietspad door het zuidelijke deel van de polder aan te leggen, die eveneens negatieve gevolgen hebben gehad voor de weidevogelstand.

Het kappen van de populieren is voorts een te vergaande maatregel, nu zij kunnen worden gesnoeid, en het kappen van de populieren wordt onvoldoende gecompenseerd met de herplantplicht, nu de te planten veldesdoorns twintig jaar nodig zullen hebben om hun maximale hoogte van 20 m te bereiken.

[appellant] betoogt voorts dat in strijd met de toelichting op artikel 4 van de Bomenverordening Haarlem (hierna: de Verordening) in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 november 2015 niet is verwezen naar een onderliggend besluit en dat het college in strijd met het Bomenbeleidsplan Haarlem 2009-2019 (hierna: het Bomenbeleidsplan) de in het geding zijnde belangen niet heeft afgewogen aan de hand van het daarin voorgeschreven beoordelingsformulier. Bovendien is de omgevingsvergunning verleend zonder dat een daartoe vereiste groentoets is overgelegd.

Wettelijk kader

4.1. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt: "Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 2, eerste lid, van de Verordening luidt: "Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te kappen of te doen kappen."

Artikel 4, eerste lid, luidt: "Het college kan de vergunning om te kappen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen."

Het tweede lid luidt: "Een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- waarden voor recreatie en leefbaarheid;

- monumentale- en waardevolle bomen;

- bijzondere houtopstand."

Overwegingen

4.2. Niet in geschil is dat de populieren gezonde bomen zijn, die van belang zijn vanwege hun natuur- en milieuwaarden en waarden van stads- en dorpsschoon. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid het belang van het bevorderen van de geschiktheid van het gebied voor weidevogels zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van het behoud van de populieren. De omstandigheid dat nog geen afspraken tot stand zijn gekomen over het agrarisch beheer binnen het gebied, laat onverlet dat het college ervan mocht uitgaan dat de omstandigheden voor weidevogels zullen verbeteren zodra de bomen zijn gekapt. Het college heeft in dit verband terecht verwezen naar het Ecologisch beleid 2013-2030, waarin de Verenigde Polders zijn aangeduid als ecologisch potentiegebied, mede gelet op de potentie van het gebied voor weidevogels en waarin als mogelijkheden voor verbetering van het gebied het kappen van de bomen aan de oostzijde van de polders en het verhogen van de waterstand zijn opgenomen. Het waterpeil van het gebied is, naar niet in geschil is, reeds verhoogd. Dat op andere plekken in het gebied hoge bomen blijven staan, aan de Betuwelaan hoge lantaarnpalen staan en volgens [appellant] in het gebied geen roofvogels zijn, zodat het kappen van de populieren nauwelijks effect heeft op de predatie van roofvogels, omdat zij kuikens weghalen uit gebieden op kilometers afstand van hun eigen nest, doet aan het belang van het kappen van de populieren niet af. Het college heeft toegelicht dat juist de bomen aan de Betuwelaan worden gekapt omdat zij, anders dan de andere bomen, direct aan de rand van de weilanden staan en dat lantaarnpalen geen beschutting bieden aan roofvogels. Voorts heeft het college gesteld dat volgens ecoloog drs. D.H. Vonk in het gebied roofvogels aanwezig zijn, maar dat ongeacht of dat het geval is, weidevogels sowieso niet neerstrijken in de nabijheid van hoge bomen vanwege hun instinctmatige vrees voor roofvogels. Dat, als gesteld door [appellant], roofvogels ook van grote afstand kunnen komen aanvliegen, doet aan het belang van het kappen van hoge bomen evenmin af.

Het college heeft voorts terecht gesteld dat, anders dan [appellant] betoogt, in het besluit van 19 november 2015 is verwezen naar een onderliggend besluit, nu daarin is verwezen naar het besluit van 26 februari 2013 tot het openstellen van de Lage Kadijk gedurende het broedseizoen. Dat het openstellen van de Lage Kadijk mogelijk nadelige gevolgen heeft gehad voor de weidevogelstand, maakt niet dat het belang van het behoud van de populieren had moeten prevaleren boven het belang van het bevorderen van de geschiktheid van het gebied voor weidevogels. De rechtbank heeft bij haar oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen in redelijkheid heeft kunnen verlenen, terecht in aanmerking genomen dat aan de omgevingsvergunning een voorschrift over het herplanten van bomen is verbonden. In hetgeen [appellant] over de geringe hoogte van de te planten bomen heeft gesteld, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het kappen van de populieren onvoldoende wordt gecompenseerd. Voorts ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het snoeien van de populieren vanwege hun snelle groei geen duurzame oplossing is.

Dat het college geen gebruik heeft gemaakt van het in het Bomenbeleidsplan voorgeschreven beoordelingsformulier, kan [appellant] niet baten. Het college heeft toegelicht dat het de in het geding zijnde belangen heeft afgewogen. Voorts is niet aannemelijk dat het gebruik van het beoordelingsformulier tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Het standpunt van [appellant], dat in strijd met het Bomenbeleidsplan ten onrechte geen groentoets is overgelegd, deelt de Afdeling niet. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Verordening is een groentoets vereist indien de aanvraag van de kap wordt gedaan in het kader van de uitvoering van een fysiek project. Het college heeft terecht gesteld dat daarvan geen sprake is. Uit de definitie van het begrip groentoets in artikel 1, onder j, van de Verordening volgt dat sprake moet zijn van bouw of aanleg voor een houtopstand, hetgeen hier niet aan de orde is.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017

531-757.