Uitspraak 200701692/1


Volledige tekst

200701692/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Alkemade het bestemmingsplan "Rijpwetering" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 januari 2007, kenmerk DRM/ARW/06/6779A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 2 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2007, en [appellanten sub 2]
bij brief van 13 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2007, beroep ingesteld.

Bij brief van 14 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2008, waar
[appellant sub 1], in persoon, [appellanten sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. H.S. Weeda, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J. Zuiderwijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Alkemade, vertegenwoordigd door drs. J.J. Démoed, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Voor zover verweerder betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is, overweegt de Afdeling als volgt.

2.1.1. In het bestemmingsplan "Rijpwetering" (hierna: het plan) is aan de percelen [locaties] de bestemming "Woondoeleinden 1" toegekend. [appellant sub 1] wenst ruimere bebouwingsmogelijkheden dan die de bestemming ter plaatse toestaat.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. Ingevolge de artikelen 26 en 27 van de WRO, voor zover van belang, wordt het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn bedenkingen worden ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.

2.1.2. [appellant sub 1] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tijdig tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren heeft gebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze en niet tijdig bedenkingen naar voren heeft gebracht.

Op grond van de stukken is komen vast te staan dat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen vanaf 8 december 2005 en het vastgestelde plan vanaf 6 juli 2006. [appellant sub 1] is, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, bij openbare inschrijving op 27 december 2006, en derhalve geruime tijd na afloop van de periode waarin het ontwerpplan respectievelijk het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen, eigenaar geworden van een aantal percelen die zijn gelegen binnen het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling kan [appellant sub 1] in dit geval redelijkerwijs niet worden verweten geen zienswijzen en bedenkingen naar voren te hebben gebracht. Het beroep is dan ook ontvankelijk.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Aan de percelen [locaties] is in het plan onder meer de bestemming "Woondoeleinden I (WI)" toegekend. [appellant sub 1] wenst ruimere bouwmogelijkheden op de percelen dan de mogelijkheden die in het plan zijn toegekend.

2.3.1. De Afdeling stelt vast dat verweerder ten tijde van de goedkeuring van het plan niet op de hoogte kon zijn van de door appellant gewenste bouwmogelijkheden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder hiermee bij de goedkeuring van het plan rekening had dienen te houden.

2.3.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van
[appellant sub 1] is mitsdien ongegrond.

2.4. Aan het perceel [locatie] zijn in het plan onder meer de bestemmingen "Tuinen (T)" en "Woondoeleinden I (WI)" met de subbestemming "Woonschepenligplaats (WIwl )" toegekend. Verweerder heeft aan het plan goedkeuring verleend. [appellanten sub 2] richten zich in beroep tegen het besluit omtrent goedkeuring. Zij wensen dat het plan voorziet in een bouwmogelijkheid voor een woning op het perceel dan wel in de mogelijkheid voor de aanleg van een ligplaats voor een tweede woonboot naast de bestaande.

2.5. [appellanten sub 2] stellen zich op het standpunt dat de toevoeging van één woning geen wezenlijke gevolgen heeft voor de omgeving, nu het betrokken perceel grenst aan de contour van het stedelijk gebied, en zich op het aangrenzende perceel een watersportcentrum bevindt waar veel bedrijvigheid heerst. Volgens appellanten leidt deze omstandigheid ertoe dat in dit geval kan worden afgeweken van het streekplan.

2.5.1. Bij de toetsing van het plan heeft verweerder aansluiting gezocht bij het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan "Zuid-Holland West" (hierna: het streekplan), vastgesteld bij besluit van 19 februari 2003, en de partiële herziening "Eerste partiële herziening streekplan Zuid-Holland West 2003" (hierna: de partiële herziening), vastgesteld bij besluit van 15 september 2004.

In het streekplan is onder meer de volgende concrete beleidsbeslissing opgenomen:

"De op de kaartbladen contouren 1 tot en met 27 ingetekende rode contouren geven de grens aan van het stedelijk gebied, daarbuiten mag geen verdere verstedelijking plaatsvinden met inachtneming van het gestelde in SE.11."

In het bestreden besluit heeft verweerder zich in navolging van het gemeentebestuur op het standpunt gesteld dat het perceel van appellanten buiten de rode contouren ligt. Naar het oordeel van de Afdeling hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de bedoelde contour ter plaatse van hun perceel anders is gelegen, zodat er geen aanleiding is niet van de juistheid van de voornoemde stelling uit te gaan. De ter zitting door appellanten getoonde figuur 2 van de plantoelichting, zoals die van de gemeentelijke website is gekopieerd, ziet alleen op de ligging van de contouren van het stedelijk gebied en het buitengebied, zoals de gemeenteraad die hanteert, welke ligging niet overeen behoeft te komen met de ligging van de voornoemde rode contouren, zoals die door Provinciale Staten zijn vastgelegd in het streekplan. Voor zover appellanten betogen dat hun perceel niet behoort tot het agrarische gebied maar als overgangsgebied moet te worden beschouwd en mitsdien ten onrechte niet valt binnen de rode contouren, overweegt de Afdeling dat de rode contouren in het streekplan zijn aangemerkt als concrete beleidsbeslissing en dat daartegen beroep heeft opengestaan. De concrete beleidsbeslissing rond Rijpwetering is thans onherroepelijk.

Ingevolge SE.11 van de partiële herziening is het accommoderen van nieuwe stedelijke functies buiten de rode contouren behoudens drie algemene en één specifieke uitzondering niet toegestaan.

Algemeen:

- Woningbouw buiten de rode contour is uitsluitend mogelijk in het kader van de ruimte-voor-ruimtebenadering (...).

- Incidentele burgerwoningbouw (...) en/of bedrijfsvestiging is buiten de rode contouren mogelijk indien het gaat om gedupeerden van nationale en/of provinciale infrastructurele projecten (...) voor zover hier binnen de rode contouren geen ruimte voor beschikbaar is en voor zover de noodzaak ervan niet ter discussie staat.

- Op de vrijkomende terreinen van instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (...) zijn nieuwe stedelijke functies toegestaan. (...).

Specifiek:

- Het streekplan staat het realiseren van een internationale school (...) nabij Ockenburg niet in de weg.

De gewenste bebouwing op het perceel van appellanten valt niet onder één van deze uitzonderingen. Gelet op de omstandigheid dat het betrokken perceel grotendeels onbebouwd is alsmede grotendeels wordt aangewend ten behoeve van grasland en gelet op het streven naar behoud en bescherming van natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten ter plaatse, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om, daargelaten de vraag of het mogelijk is om af te wijken van een concrete beleidsbeslissing, op het betrokken perceel woningbouw mogelijk te maken. Dat het perceel grenst aan een perceel dat wel gelegen is binnen de rode contouren, maakt dit niet anders. Gelet hierop faalt het betoog.

2.6. Voorts strookt volgens [appellanten sub 2] de afwijzende houding van het gemeentebestuur niet met de door de overheid gestimuleerde ontwikkelingen op het punt van de gezondheidszorg. Met de bouw van de woning op het perceel ligt het in de bedoeling dat zij zelfstandig op hun woonboot blijven wonen en dat één van de kinderen zo nodig in de toekomst de zorgtaak op zich kan nemen.

2.6.1. Hoewel het beleid van het gemeentebestuur mogelijkerwijs is gericht op bedoelde aspecten van de gezondheidszorg, kan dit er evenwel niet aan afdoen dat, zoals hiervoor is overwogen, het betrokken perceel is gelegen buiten de voornoemde rode contouren en de gewenste bebouwingsmogelijkheden derhalve op grond van het provinciale beleid niet zijn toegestaan. Gelet hierop faalt dit betoog.

2.7. Tot slot stellen [appellanten sub 2] dat verweerder eerder de indruk heeft gewekt dat een tweede woonboot ter plaatse van een bestaande ligplaats naast hun woonboot zou worden toegestaan, nu het provinciebestuur enkele jaren geleden heeft verzocht om de onbenutte ligplaats naast hun woonschip weer in gebruik te nemen.

2.7.1. Voor zover appellanten stellen dat door het verzoek van het provinciebestuur verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van de gewenste bebouwingsmogelijkheden, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat dit verzoek betrekking had op de verplaatsing van bestaande woonboten van elders zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit verzoek geen toezegging inhield dat de onbenutte ligplaats voor een tweede woonboot in gebruik mocht worden genomen. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen goedkeuring aan de bestemming van het perceel te onthouden. Ook anderszins is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in afwijking van het beleid had dienen in te stemmen met de mogelijkheid van een tweede ligplaats ter plaatse van het betrokken perceel geen sprake. Het betoog faalt.

2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 2] is mitsdien ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakovic, ambtenaar van Staat.

w.g. Hennekens w.g. Bošnjakovic
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008

410-500.