Uitspraak 200802457/1


Volledige tekst

200802457/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te [plaats] gegeven.

Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Nadere stukken zijn ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2008, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, en het college vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghoudster vertegenwoordigd door, mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] voert aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en kan om die reden niet slagen.

2.2. [appellant] voert aan dat de bij melding verstrekte gegevens niet in overeenstemming met de werkelijkheid zijn. Volgens hem blijkt uit de bouwvergunning dat de bedrijfsruimte zal worden vergroot waardoor ook de bedrijfsactiviteiten zullen toenemen. De beoogde toename zal andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen dan conform de vergunning is toegestaan. Bovendien heeft het college volgens [appellant] onvoldoende onderzocht wat de gevolgen van een toename van de bedrijfsactiviteiten zouden zijn.

2.2.1. Het college voert aan dat bij het toetsen van de melding is geconstateerd dat het te vernieuwen bedrijfsgebouw 30 m2 groter zou worden dan het oude gebouw. Uit de melding bleek echter niet dat deze geringe oppervlaktetoename ook tot een uitbreiding van de milieubelastende activiteiten zou leiden. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom er sprake zou zijn van een dergelijke uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Volgens het college bestond er dan ook geen reden om de melding niet te accepteren.

2.2.2. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:

a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;

b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en

c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.

2.2.3. Er is geen uitbreiding van de productie van de inrichting gemeld. De stelling van [appellant] dat er sprake is van een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten kan bij de beoordeling van de melding dan ook geen rol spelen. Het geven van een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, kan niet worden geweigerd enkel op grond van de omstandigheid dat het bedrijfsgebouw groter is dan in de eerder vergunde situatie. Eerst indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, moet de melding worden geweigerd. Daarvan is uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet gebleken. Deze beroepsgrond faalt.

2.3. Het beroep is ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008

315.