Uitspraak 200807174/1/H3


Volledige tekst

200807174/1/H3.
Datum uitspraak: 15 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 augustus 2008 in zaak nr. 07/1776 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] een urgentieverklaring als woningzoekende toe te kennen.

Bij besluit van 1 juni 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 18 juni 2008 heeft het college alsnog besloten dat aan [wederpartij] urgentie bij woningtoewijzing wordt verleend.

Bij brief van 19 juni 2008 heeft [wederpartij] het tegen het besluit van 1 juni 2007 ingestelde beroep ingetrokken. Voorts heeft hij de rechtbank op een daartoe verstrekt formulier verzocht het college bij afzonderlijke uitspraak in de kosten van het geding te veroordelen.

Bij uitspraak van 20 augustus 2008, verzonden op 25 augustus 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het college in de aan de zijde van [wederpartij] redelijkerwijs gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00, veroordeeld. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2008, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 3 juni 2009.

2. Overwegingen

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 april 2009, in zaak nr. 200804988/1, heeft een bestuursorgaan onvoldoende procesbelang bij het instellen van hoger beroep, indien het belang uitsluitend nog bestaat uit het ongedaan maken, dan wel het in hoogte doen aanpassen, van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken proceskostenveroordeling ten aanzien van de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of uit het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht.

2.2. Nu het college in hoger beroep uitsluitend betoogt dat het ten onrechte in de proceskosten van Abel is verwezen, is, gelet op het voorgaande, niet gebleken dat het nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor het indienen van het verweerschrift toepassing dient te worden gegeven aan de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) als bedoeld in de bijlage behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien het hier een eenvoudige vraag betreft, waarbij geen materiële beoordeling van het geschil behoefde plaats te vinden.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 80,50 (zegge: tachtig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009

312-598.