Uitspraak 201008162/1/H2


Volledige tekst

201008162/1/H2.
Datum uitspraak: 27 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cash Beheer B.V., gevestigd te Amerongen,
2. [appellant sub 2], wonend te Amerongen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 augustus 2010 in zaak nr. 09/1157 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het college een verzoek van Cash Beheer en [appellant sub 2] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college het door Cash Beheer en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit gedeeltelijk vernietigd en het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een deel van het door Cash Beheer ingestelde beroep, het door Cash Beheer ingestelde beroep overigens gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Cash Beheer en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 2 september 2010, 27 december 2010 en 20 januari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Cash Beheer en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar [appellant sub 2], in persoon en als vertegenwoordiger van Cash Beheer, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, vergezeld van C.E. van Dijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant sub 2] voert aan dat de rechtbank, na gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 12 mei 2009, het door hem gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant sub 2] bestrijdt de overweging van de rechtbank dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.

2.1.1. Het besluit van 21 augustus 2008 is op dezelfde dag bekendgemaakt, zodat daartegen, gelet op artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), tot en met 2 oktober 2008 bezwaar kon worden gemaakt. Het namens Cash Beheer op 29 september 2008 ingediende bezwaarschrift is tijdig ingediend. Dit bezwaarschrift is evenwel niet mede namens [appellant sub 2] ingediend.

De in artikel 6:7 en 6:11 Awb neergelegde regeling van de bezwaartermijn brengt met zich dat de identiteit van degene voor wie bezwaar wordt gemaakt vóór afloop van de bezwaartermijn kenbaar is. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan aan deze eis worden voldaan zonder dat de naam van appellant in het bezwaarschrift is vermeld, indien aannemelijk is dat deze binnen de beroepstermijn opdracht heeft gegeven beroep in te stellen. De rechtbank heeft in de enkele vermelding "inzake: [appellant sub 2]/ Gemeente Utrechtse Heuvelrug" in het bezwaarschrift terecht geen aanleiding gezien om een dergelijke zeer bijzondere omstandigheid aan te nemen.

Nu eerst op 31 oktober 2008, derhalve buiten de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn, namens [appellant sub 2] bezwaar is gemaakt tegen voornoemd besluit, is dit bezwaarschrift gelet op artikel 6:9 van de Awb niet tijdig ingediend.

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 2] in verzuim is geweest. Anders dan [appellant sub 2] heeft gesteld, kan uit een mededeling van de commissie bezwaarschriften aan de gemachtigde van Cash Beheer dat zij nadere gronden mag indienen, niet worden afgeleid dat hij zijn bezwaarschrift nog na afloop van de wettelijke bezwaartermijn mocht indienen. De rechtbank heeft het bezwaarschrift van [appellant sub 2] terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

2.2. Het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep is ongegrond.

2.3. Bij uitspraak van 8 maart 2006, zaak nr. 200505431/1, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, een besluit van het college van 20 oktober 2004, waarbij aan Cash Beheer vrijstelling en bouwvergunning eerste fase is geweigerd voor een verhoging van de opbouw van een bestaande liftschacht dan wel liftschachtplafond op het perceel Industrieweg 9 te Amerongen, vernietigd omdat het op een onjuiste grondslag berustte.

Bij besluit van 8 december 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling, het besluit van 20 oktober 2004 herroepen en de verhoging van de liftschacht als een vergunningvrij bouwwerk aangemerkt.

2.3.1. Cash Beheer heeft verzocht om vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden door het besluit van 20 oktober 2004. Cash Beheer stelt onder meer dat de realisatie van de dakopbouw en verhoging van de liftschacht vertraging hebben opgelopen, waardoor zij het pand aan de Industrieweg 9 te Amerongen niet kon verhuren en huuropbrengst is misgelopen.

Cash Beheer heeft voorts een herhaald verzoek ingediend om vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden door besluiten van het college van 13 april 1993 en 30 november 1993 op aanvragen van 29 juni 1992 en 17 november 1992 en door de feitelijke toepassing van bestuursdwang op 14 en 15 maart 1996.

2.4. Cash Beheer betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het verzoek om vergoeding van schade ten gevolge van de besluiten van 13 april 1993 en 30 november 1993 ten onrechte met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit, heeft afgewezen. Cash Beheer heeft desgevraagd ter zitting verduidelijkt dat een uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 en voormeld besluit van het college van 8 december 2006 naar haar oordeel nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden betreffen.

2.4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1 (pdf, 1 MB)) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.

2.4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

2.4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere uitspraak van 18 juni 2008 in zaak nr. 200706166/1) is een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De door Cash Beheer vermelde uitspraak van de Afdeling is dat derhalve ook niet. De aan deze uitspraak ten grondslag liggende feiten en omstandigheden, waaronder een brief van het college van 29 september 1992, waren ook reeds bekend ten tijde van het eerdere afwijzende besluit.

Het besluit van het college van 8 december 2006, waarbij de verhoging van de liftschacht alsnog als een vergunningvrij bouwwerk is aangemerkt, kan evenmin worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Het is op voorhand uitgesloten dat dit besluit aan het eerdere afwijzende besluit op een verzoek om schadevergoeding kan afdoen. Het besluit laat onverlet dat de gestelde schadeveroorzakende besluiten van 13 april 1993 en 30 november 1993 onaantastbaar zijn en dat daarom van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien het college de onrechtmatigheid van deze gestelde schadeveroorzakende besluiten zou hebben erkend, maar dat is niet het geval.

De overige door Cash Beheer naar voren gebrachte argumenten, in zoverre die ertoe strekken dat de gestelde schadeveroorzakende besluiten onrechtmatig zijn en dat de afwijzing van het eerdere verzoek om schadevergoeding derhalve onjuist is, wat daar verder ook van zij, hadden reeds tegen de afwijzing van het eerdere verzoek kunnen worden aangevoerd. Er is niet gebleken dat deze argumenten steun vinden in nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

Het betoog faalt.

2.5. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen, in navolging van de Afdeling in haar uitspraak van 16 maart 2005, zaak nr. 200401966/1, dat de feitelijke toepassing van bestuursdwang op 14 en 15 maart 1996 een feitelijke handeling betreft, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen het zuiver schadebesluit als gevolg van deze gestelde schadeoorzaak kan daarom evenmin bezwaar worden gemaakt, zodat het college het gemaakte bezwaar in zoverre terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Al hetgeen Cash Beheer heeft aangevoerd met betrekking tot gesteld onrechtmatig handelen van de gemeente, stuit daar op af.

2.6. De rechtbank heeft verder terecht en op goede gronden overwogen dat Cash Beheer niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde schade die zou zijn geleden door het niet kunnen verhuren van de tweede en derde verdieping van het pand en door de lagere huurprijs voor de eerste verdieping, het gevolg zijn van het ontbreken van een lift. Cash Beheer heeft dat niet aannemelijk gemaakt, en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade in causaal verband staat met het besluit van 20 oktober 2004.

2.7. Cash Beheer betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft nagelaten haar uit eigen beweging nadeelcompensatie aan te bieden.

2.7.1. Het college heeft in het verzoek van Cash Beheer terecht een beroep op schadevergoeding op grond van onrechtmatige overheidsdaad gelezen. Het college was niet gehouden ambtshalve te beoordelen of wellicht een andere grondslag voor vergoeding van de geleden schade bestond. Cash Beheer heeft met het betoog niet onderkend dat het rechtsbeginsel van gelijkheid voor de openbare lasten geen grondslag biedt voor vergoeding van schade die door onrechtmatig handelen is veroorzaakt.

Het betoog faalt.

2.8. Cash Beheer betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het college op te dragen alsnog een besluit op een aanvraag van 29 juni 1992 te nemen en daarbij vast te stellen dat van rechtswege een bouwvergunning is verleend.

2.8.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het verzoek om een zelfstandig schadebesluit niet tevens een verzoek is vervat om de in 1993 gerealiseerd onderdelen van het bouwplan van 29 juni 1992 te legaliseren, zodat dit in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

2.9. Het door Cash Beheer ingestelde hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. T.G. Drupsteen en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011

344.