Geen wettelijke basis voor proef om asielaanvraag af te wijzen zonder nader gehoor

Gepubliceerd op 26 juni 2024

Er is geen wettelijke basis voor de werkwijze van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een asielaanvraag af te wijzen als de vreemdeling zonder reden niet verschijnt voor het zogenoemde nader gehoor, terwijl hij daar wel voor is uitgenodigd. Dat oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak in een uitspraak van vandaag (26 juni 2024). De staatssecretaris is deze proef gestart vanwege organisatorische problemen en om de asielprocedure efficiënter te laten verlopen, maar de Vreemdelingenwet 2000 biedt hiervoor geen ruimte. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt hiermee de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam van mei 2023 die tot hetzelfde oordeel kwam.

Proef voor nieuwe werkwijze

De uitspraak gaat over een Algerijnse vreemdeling die zonder reden niet is verschenen op de uitnodiging van de staatssecretaris om nader te worden gehoord. In de asielprocedure zijn er doorgaans twee gesprekken: een aanmeldgehoor en een nader gehoor. In het tweede gesprek krijgt de vreemdeling de gelegenheid om de redenen van zijn asielaanvraag te vertellen. Als een vreemdeling niet bij dat nader gehoor verschijnt, stelt de staatssecretaris normaal gesproken de aanvraag buiten behandeling. Maar in dit geval heeft de staatssecretaris ervoor gekozen om de aanvraag inhoudelijk af te wijzen. Bij wijze van proef is hij in oktober 2022 met deze nieuwe werkwijze gestart in het azc in Budel. Hij is met deze pilot gestart, omdat het in de praktijk regelmatig voorkomt dat vreemdelingen niet verschijnen voor een nader gehoor, wat verlies van capaciteit en tijd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst oplevert. Zo worden er voor niets een hoormedewerker en een tolk beschikbaar gesteld en moet vervolgens opnieuw een gehoor worden ingepland.

Wettelijke grondslag ontbreekt

Hoewel de Afdeling bestuursrechtspraak de wens van de staatssecretaris begrijpt om de asielprocedure efficiënter te laten verlopen, komt zij tot het oordeel dat er geen wettelijke basis is voor deze werkwijze. De Europese Procedurerichtlijn maakt het onder voorwaarden mogelijk om een asielaanvraag inhoudelijk af te wijzen als een vreemdeling niet verschijnt bij het nader gehoor, maar de Nederlandse wetgever heeft deze bepaling in de Europese richtlijn niet expliciet overgenomen in de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris kan zich ook niet rechtstreeks beroepen op die bepaling uit de Procedurerichtlijn. Dat zou namelijk betekenen dat hij zich tegenover een vreemdeling beroept op een bepaling uit een Europese richtlijn die de Nederlandse wetgever niet heeft geïmplementeerd in nationale wetgeving. Dat staat het Unierecht niet toe.

Terugkoppeling van de rechter aan de wetgever

De Afdeling bestuursrechtspraak geeft de wetgever in haar uitspraak expliciet mee dat de Procedurerichtlijn een bepaling bevat die onder voorwaarden ruimte biedt voor de werkwijze van de staatssecretaris. Het is aan de wetgever om die bepaling alsnog te implementeren in de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 als hij dat wil.

Gevolg van de uitspraak

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van vandaag heeft tot gevolg dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van de vreemdeling.


IND

Lees hier de hele uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met zaaknummer 202303430/1/V2.