Uitspraak 202204111/1/V6


Volledige tekst

202204111/1/V6.
Datum uitspraak: 31 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2022 in zaak nr. 21/1649 in het geding tussen:

[verzoeker], mede namens zijn minderjarige kinderen,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [verzoeker] (hierna: het verzoek) om hem en zijn kinderen het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

[verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 december 2022, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       [verzoeker] heeft de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat [verzoeker] een gevaar vormt voor de openbare orde. De reden hiervoor is dat tegen [verzoeker] een strafbeschikking is uitgevaardigd wegens het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie waarbij aan [verzoeker] een geldboete is opgelegd van € 550,00. [verzoeker] heeft verzet ingesteld tegen de strafbeschikking waardoor de strafbeschikking ten tijde van het besluit van 10 juni 2021 nog niet onherroepelijk was en er een strafzaak tegen [verzoeker] openstond. Volgens de staatssecretaris zijn er geen bijzondere omstandigheden die reden geven tot afwijking van het openbare-ordebeleid. De strafrechter heeft [verzoeker] bij vonnis van 24 augustus 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,00.

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Volgens de rechtbank was de uitkomst van de openstaande strafzaak onzeker en had de staatssecretaris [verzoeker] moeten horen over de verwachtingen van de verzetprocedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris [verzoeker] alsnog moet horen en een nieuwe beoordeling moet maken naar de feiten en het recht dat nu geldt. De staatssecretaris moet hierbij ook betrekken dat de strafrechter [verzoeker] bij vonnis van 24 augustus 2021 heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,00.

Belang bij het hoger beroep

4.       De gemachtigde van [verzoeker] heeft de Afdeling laten weten dat [verzoeker] inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezit en er voor hem geen belang meer bestaat bij deze procedure. De Afdeling heeft de staatssecretaris bij brief van 22 november 2022 gevraagd welk actueel belang hij heeft bij een uitspraak op het hoger beroep. De staatssecretaris heeft hierop bij brief van 15 december 2022 gereageerd en meegedeeld dat het actuele belang gelegen is in het voorkomen van precedentwerking van de uitspraak van de rechtbank.

4.1.    Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1412, onder 5.2, heeft een bestuursorgaan, indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk heeft vernietigd, belang bij het hoger beroep, alleen al vanwege de precedentwerking die van die vernietiging kan uitgaan. Gelet hierop heeft de staatssecretaris dus belang bij het hoger beroep.

Hoger beroep

5.       De staatssecretaris bestrijdt het onder 3 weergegeven oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij het verzoek heeft afgewezen, omdat er ten tijde van het besluit van 10 juni 2021 een strafzaak openstond tegen [verzoeker] en niet vanwege de opgelegde strafbeschikking. Volgens de staatssecretaris bestond er hierom een serieuze verdenking dat [verzoeker] een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen en dus een ernstig vermoeden dat [verzoeker] een gevaar vormt voor de openbare orde. Verder betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit.

5.1.    De staatssecretaris heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat het instellen van verzet door [verzoeker] tegen de strafbeschikking gevolgen heeft voor de naturalisatieprocedure en dat dit voor risico van [verzoeker] komt. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat er op het door [verzoeker] gepleegde misdrijf een hogere maximumstraf staat dan de bij strafbeschikking opgelegde geldboete van € 550,00 en het daarom onduidelijk is wat de uitkomst van de strafzaak zou zijn.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, dient het beleid in de Handleiding RWN als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. De Afdeling wijst bij wijze van voorbeeld op haar uitspraak van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1826, onder 3.1. Meer specifiek wijst de Afdeling op haar uitspraak van 25 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5392, waarin zij overweegt dat de staatssecretaris er bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. Het beleid is het vertrekpunt van de besluitvorming, maar de staatssecretaris moet daarvan in bijzondere gevallen afwijken.

5.3.    De rechtbank legt in haar uitspraak het accent op het afzien van een hoorzitting, tegen de achtergrond van de bijzondere situatie die is ontstaan via het openstaan van een strafzaak, terwijl de boetehoogte onder de beleidsgrens ligt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een bijzondere situatie, maar legt juist het accent in de beoordeling van het hoger beroep op de genoemde bijzondere situatie. Het Openbaar Ministerie heeft tegen [verzoeker] een strafbeschikking uitgevaardigd waarbij een geldboete van € 550,00 is opgelegd. Gelet op paragraaf 1, onder 4, sub d, van de Handleiding RWN, met het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, valt dat bedrag ruim onder de beleidsgrens van € 810,00 die geldt voor het aanmerken van de strafbeschikking als voldoende zware sanctie om een naturalisatieverzoek af te wijzen. Als [verzoeker] geen verzet had ingesteld tegen de strafbeschikking en de strafbeschikking onherroepelijk was geworden, was dit op zichzelf geen beletsel geweest voor naturalisatie. In dat geval zou er geen serieuze verdenking bestaan tegen [verzoeker] dat hij een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Dat heeft de staatssecretaris op de zitting erkend. Anders dan in de situatie dat een geldboete van € 550,00 was opgelegd door de strafrechter, kan in dit geval alleen de beboete persoon en niet het Openbaar Ministerie een rechtsmiddel aanwenden. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat het niet redelijk is om een ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde aan te nemen in het geval een strafbeschikking is uitgevaardigd waarbij een geldboete is opgelegd die lager is dan de beleidsgrens van € 810,00 en de betrokkene daartegen verzet heeft ingesteld waardoor er een strafzaak open blijft staan. De Afdeling volgt de staatssecretaris dan ook niet in zijn standpunt dat het voor risico van [verzoeker] komt dat hij verzet heeft ingesteld. De staatssecretaris voert op zichzelf terecht aan dat het op voorhand onduidelijk is wat de uitkomst van een openstaande strafzaak zal zijn, maar dit maakt het voorgaande niet anders. De strafbeschikking vormde immers op zichzelf geen beletsel voor naturalisatie.

5.4.    De Afdeling is van oordeel dat het beleid in de Handleiding RWN, voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, op dit punt niet in evenredige verhouding staat tot de daarmee te dienen doelen en in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De betogen falen.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze berust. De rechtbank heeft het besluit van 10 juni 2021 namelijk vernietigd wegens strijd met de hoorplicht, terwijl de Afdeling van oordeel is dat het toegepaste beleid niet in evenredige verhouding staat tot de daarmee te dienen doelen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Van der Heijden
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023

670-954.

BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 9

1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien

a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;

[…].

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap

9-1-a. Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a

Paragraaf 1. Samenvatting openbare-ordebeleid

Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat de naturalisatie of optie wordt geweigerd, als:

[…]

3. er op het moment van indiening van het verzoek/afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen (zie onder 4). Met sanctie wordt niet alleen bedoeld iedere straf als bedoeld in artikel 9 Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld een geldboete, taak- leer-, bijkomende of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of Openbaar Ministerie (OM) opgelegde boetes). Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden is afwijking van het onderstaande mogelijk. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, als:

a. tegen de vreemdeling proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;

b. tegen de vreemdeling een strafzaak wegens misdrijf openstaat;

c. de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of

d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis;

4. in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 5). Met sanctie wordt hier ook bedoeld iedere:

a. vrijheidsbenemende straf of maatregeb. taak- of leerstraf of andere straf als bedoeld in artikel 9 WvSr;

c. geldboete van € 810,- of meer;

d. strafbeschikking of transactie van € 810,- of meer;

[…].

Paragraaf 4. Afwijzing als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen

[…]

Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) of een maatregel die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten.

[…]

Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit het Opsporingsregister of het register van de herkenningsdienst) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van misdrijf. Ook als de vreemdeling al is veroordeeld voor een misdrijf of jegens hem ter zake van een misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar hij tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan of verzet heeft aangetekend tegen de strafbeschikking, is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking. Het is mogelijk dat de vreemdeling in hoger beroep wordt veroordeeld tot een andere straf.

[…].