Uitspraak 202108138/1/A3


Volledige tekst

202108138/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dordrecht,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2021 in zaak nr. 20/2392 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de burgemeester het verzoek van [appellant] om verwijdering van zijn persoonsgegevens afgewezen.

Bij besluit van 24 maart 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, via een telefonische verbinding, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.J. van Bruggen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft de burgemeester bij brief van 21 mei 2019 verzocht om verwijdering van de persoonsgegevens die van hem zijn verwerkt in het kader van het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (hierna: RIEC). Dit verzoek heeft hij gedaan op grond van artikel 17 van de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: AVG). De burgemeester heeft de persoonsgegevens aangetroffen in twee dossiers van het RIEC, genaamd "[naam A]" en "[naam B]". De persoonsgegevens worden in het kader van de RIEC-samenwerking niet meer uitgewisseld, maar volgens de burgemeester rust op voor de dossiers wel nog een bewaarplicht van vijf jaar. Op grond van de Archiefwet 1995 mogen de dossiers pas in april 2021 onderscheidenlijk juni 2024 worden vernietigd. De burgemeester heeft het verzoek daarom afgewezen. Hij heeft de afwijzing van het verwijderverzoek in bezwaar gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat verwerking van de persoonsgegevens van [appellant] in dit geval nodig is voor het nakomen van een wettelijke verwerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, derde lid, onder b, van de AVG. Of zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt, is niet relevant. Als de uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, zich voordoet, is het vereiste van een rechtmatige verwerking volgens de rechtbank niet langer van toepassing, daargelaten nog of het verwerken van onjuiste persoonsgegevens wel als onrechtmatige verwerking als bedoeld in artikel 6 van de AVG kwalificeert. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de persoonsgegevens die de burgemeester van hem verwerkt, ook in het geval die op grond van de Archiefwet 1995 bewaard moeten blijven, toch moeten worden verwijderd als zij onjuist zijn. Het is namelijk een onrechtmatige verwerking van gegevens. In dit geval doet de uitzondering van artikel 17, derde lid, van de AVG zich bovendien niet voor. Hij verzoekt de Afdeling ambtshalve te toetsen of de Selectielijst voor gemeenten en intergemeentelijke organen 2020 correct is toegepast. [appellant] beroept zich verder op al hetgeen in de beroepsprocedure is aangevoerd en verzoekt de Afdeling de gronden als herhaald en ingelast te beschouwen.

3.1.    Ter zitting heeft de burgemeester gesteld dat het dossier [naam A] al lang geleden is vernietigd. Dit is [appellant] ook medegedeeld. Het dossier [naam B] is volgens de burgemeester zeer recent vernietigd. [appellant] heeft dit niet weersproken. Nu de dossiers zijn vernietigd, is bereikt wat [appellant] met zijn hoger beroep beoogde. Aan het verzoek van [appellant] om zijn belang ‘ex tunc’ te toetsen zodat hij zijn gelijk kan halen dat de gegevens onjuist zijn, geeft de Afdeling geen gehoor. Zoals de Afdeling namelijk eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. Omdat niet is gebleken dat [appellant] nog enig belang heeft bij een inhoudelijke bespreking van zijn hoger beroep, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Conclusie en proceskosten

4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

5.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024

612