Uitspraak 202104327/1/R2


Volledige tekst

202104327/1/R2.
Datum uitspraak: 26 juni 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1],
2.       [appellant sub 2],
3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4.       [appellant sub 4],
5.       [appellant sub 5], en
6.       [appellant sub 6], allen wonend te Maastricht,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 3], [appellant sub 2], en de raad hebben nadere stukken ingediend.

2Rocks Development B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 28 februari 2023 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 6], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben zienswijzen over het herstelbesluit naar voren gebracht.

De raad en 2Rocks Development B.V. hebben op de zienswijzen gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 22 maart 2024, waar [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. D.N. Lavain, advocaat te Stein, [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. S.J.H.G.M. Schils, advocaat te Urmond, en de raad, vertegenwoordigd door E.J.M.W. Waterval, drs.ing. A.W.H. Erhardt, P.C.M. Rongen, ir. P.W.H.J. Donners en S. Janssen, zijn verschenen. Verder is op de zitting 2Rocks Development B.V., vertegenwoordigd door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, [gemachtigde] en ir. P. Bergmans, als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 3 juli 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de

Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.        Het plan voorziet in de realisatie van een hotel en 7 stadsvilla’s, waarvan er één mag worden gesplitst in twee woningen, met een ondergrondse parkeergarage voor gezamenlijk gebruik op de gronden van de voormalige Cinema Palace en aansluitende gronden in Maastricht. Het hotel omvat 81 reguliere hotelkamers, 12 familiekamers en 45 hotelappartementen. Het hotel zal onderdeel worden van de internationale hotelketen Marriott. Ten behoeve van het plan worden 8 woningen met bijbehorende opstallen gesloopt. Ook wordt de voormalige bioscoop, met uitzondering van de voorgevel, gesloopt.

3.       [appellant sub 3] woont aan de [locatie 1]. Zijn woning is één van de 8 woningen die zullen worden gesloopt. De onteigeningsprocedure, die gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure is gestart, ziet op zijn woning. [appellant sub 3] verzet zich tegen het plan, omdat hij vindt dat hij onevenredig wordt benadeeld. Ook vindt hij dat het plan niet uitvoerbaar is.

[appellant sub 2] woont aan de [locatie 2]. Volgens haar ontbreekt er ten onrechte een aanduiding op de verbeelding ten behoeve van de blinde gevels.

[appellant sub 1] en [appellant sub 6], [appellant sub 5], en [appellant sub 4] wonen respectievelijk aan de [locatie 3], [locatie 4] en de [locatie 5]. Zij betogen onder meer dat het plan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat en dat het plan het stedenbouwkundige beeld aantast.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

5.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De in de bijlage opgenomen regelgeving is de regelgeving geldend ten tijde van het nemen van het herstelbesluit.

Herstelbesluit

6.       Bij besluit van 28 februari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." opnieuw en gewijzigd vastgesteld. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege een beroep van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 1] en [appellant sub 6] is ontstaan tegen dit herstelbesluit.

6.1.    De Afdeling zal eerst de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 1] en [appellant sub 6] van rechtswege tegen het besluit van 28 februari 2023 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen tegen het besluit van 20 april 2021.

Opzet uitspraak

7.       De Afdeling zal hierna de beroepsgronden bespreken. De volgende onderwerpen zullen achtereenvolgend aan de orde komen:

-         Artikel 5.1 van de planregels
-         Hotelbeleid 2018
-         Uitvoerbaarheid: publiekrechtelijke borging totaalconcept
-         Afdeling 3.4 van de Awb
-         m.e.r.-beoordeling
-         De ladder voor duurzame verstedelijking
-         Dienstenrichtlijn
-         Stedenbouwkundig beeld
-         Vertrouwensbeginsel
-         Aanduiding blinde gevels
-         Permanente bewoning hotelappartementen
-         Omgevingsverordening Limburg 2014
-         Maximale planologische mogelijkheden
-         Leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen
-         Woon- en leefklimaat: geluid
-         Woon- en leefklimaat: lichtinval en privacy
-         Parkeren
-         Gebiedsbescherming
-         Uitvoerbaarheid: bodemkwaliteit en soortenbescherming
-         Financiële uitvoerbaarheid: staatssteun
-         Financiële uitvoerbaarheid: Didam-arrest en veranderde (markt)omstandigheden
-         Overige betogen
-         Evenredigheid
-         Verzoek benoeming deskundige
-         Conclusie over het herstelbesluit
-         In stand laten rechtsgevolgen
-         Het besluit van 20 april 2021
-         Overschrijding redelijke termijn

Artikel 5.1 van de planregels

8.       [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat het herstelbesluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het is volgens hen onduidelijk wat in artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels moet worden verstaan onder "een hotel in het segment viersterren superieur". Het begrip "superieur" is niet gedefinieerd in de begrippenlijst van de planregels. Hierdoor ontbreekt een publiekrechtelijke borging van het hotelsegment en is de planregel niet handhaafbaar.

8.1.    Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor ‘Gemengd-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

Horeca van categorie 5 bestaande uit een hotel in het segment viersterren superieur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 5 (h=5)’."

8.2.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het begrip "viersterren superieur" publiekrechtelijk voldoende is geborgd. Het begrip wordt genoemd op pagina 9 van het rapport ‘Laddertoets hotelplan Cinema Palace’ van 23 december 2022, opgesteld door BRO, dat als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin wordt verwezen naar de Europese sterrenclassificatie van Hotelstars Union. Bij kwaliteitsniveau "viersterren superior" scoort het hotel volgens de eisen van de Europese sterrenclassificatie voldoende punten voor een vijfsterren hotel, maar voldoet het niet aan alle (bredere) basisnormen daarvoor. Het begrip "superieur" is in de hotelsector een algemeen gangbare term. Deze hotelkwalificatie sluit ook aan bij het normale spraakgebruik: een hotel dat zich nadrukkelijk aan de bovenkant van het viersterrensegment positioneert.

8.3.    De raad heeft in zijn reactie op de zienswijzen van [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] over het herstelbesluit de kwalificatie "viersterren superieur" toegelicht. De sterrenclassificatie van Hotelstars Union gaat van één ster tot vijf sterren, waarbij hotels zich ook nog kunnen onderscheiden met de ‘superior’ status. De sterrenclassificatie is een combinatie van enerzijds minimumvereisten die nodig zijn om een bepaalde sterrenclassificatie te krijgen en anderzijds een puntensysteem waar verschillende kwaliteitselementen en servicediensten meer of minder punten kunnen opleveren, waardoor een hotel een bepaald aantal sterren kan ontvangen of in aanmerking kan komen voor de ‘superieur’ kwaliteitsnorm. Voor een viersterrenclassificatie dient een hotel een minimaal aantal punten te scoren om als zodanig gekwalificeerd te worden. Een extra aantal punten levert de kwalificatie ‘superieur’ op. In bijlage 11 van de plantoelichting wordt verwezen naar deze Europese sterrenclassificatie.

8.4.    Naar het oordeel van de Afdeling maakt de omstandigheid dat in de planregels geen definitie is opgenomen van het begrip "viersterren superieur" niet dat het plan in zoverre rechtsonzeker is. Daartoe overweegt de Afdeling dat artikel 5.1, onder a, van de planregels voldoende duidelijk is over het soort hotel dat op de gronden met de aanduiding "horeca van categorie 5 (h=5)" mag worden gebouwd. Nu in de planregels geen definitie is opgenomen van "viersterren superieur" en ook uit de samenhang met andere planregels en de plantoelichting niet volgt wat daaronder moet worden verstaan, kan voor de uitleg van dit begrip worden aangesloten bij wat in het algemeen spraakgebruik onder een "hotel in het segment viersterren superieur" wordt verstaan, namelijk een hotel dat zich nadrukkelijk aan de absolute bovenkant van het viersterrensegment positioneert. Verder wordt in bijlage 11 van de plantoelichting verwezen naar de Europese sterrenclassificatie en wordt daar toegelicht dat een hotel met kwaliteitsniveau "viersterren superieur" voldoende punten heeft voor een vijfsterren hotel, maar niet voldoet aan alle basisnormen daarvoor. Dat het begrip "viersterren superieur" niet in de planregels is gedefinieerd, leidt er naar het oordeel van de Afdeling daarom niet toe dat onduidelijk is tot welk type segment het voorziene hotel moet behoren.

Het betoog slaagt niet.

Hotelbeleid 2018

9.       [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], en [appellant sub 5] betogen dat het plan in strijd is met het hotelbeleid 2018, door de raad vastgesteld op 27 november 2018 (hierna: het hotelbeleid). Zij betogen dat niet is voldaan aan de criteria uit het hotelbeleid. Zo zorgt het initiatief niet voor meer diversiteit en kwaliteit in het hotelaanbod en is geen sprake van een vernieuwend concept. Ook wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat het initiatief ten minste 15% additionele vraag genereert. [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] voeren daartoe aan dat de Haalbaarheidsstudie Hotel ‘Maastricht Cinema Palace‘ van adviesbureau Sweco van 12 maart 2018 (hierna: de haalbaarheidsstudie) de additionele vraag die het loyaltyprogramma zou genereren overschat. Naast de omstandigheid dat deelname aan een loyaltyprogramma inmiddels geen onderscheidend aspect meer is, neemt een ander hotel - het Kruisherenhotel - al deel aan een ander loyaltyprogramma van Marriott, het Marriott Bonvoy loyaltyprogramma. Hierdoor zal het hotelinitiatief geen nieuwe gasten aantrekken via het loyaltyprogramma Autograph Collection die anders niet in Maastricht terecht zouden zijn gekomen. Bovendien zit het Kruisherenhotel doordeweeks al niet iedere dag vol. Ook is het aanbieden van reguliere hotelkamers in combinatie met shortstay-faciliteiten niet meer onderscheidend, want The Student Hotel en Dormio bieden dat ook aan.

[appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat de haalbaarheidsstudie niet ten grondslag kan worden gelegd aan het herstelbesluit, omdat deze studie gebrekkig en achterhaald is. [appellant sub 3] voert aan dat in de haalbaarheidsstudie is vermeld dat het aantal overnachtingen in Maastricht in 2016 met 5% is afgenomen en dat sprake is van een trendbreuk. Ook zou uit een intern onderzoek zijn gebleken dat bij hotels in het viersterrensegment sprake is van een zeer lichte daling van het aantal gasten. Het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht", opgesteld door adviesbureau ZKA Leisure Consultants in september 2019, bevestigt dat de groeiverwachtingen zowel nationaal als internationaal aan het afvlakken zijn. Verder voert [appellant sub 3] aan dat uit de haalbaarheidsstudie volgt dat het viersterrensegment al goed is vertegenwoordigd in Maastricht. Ongeveer 80% van alle hotelkamers in Maastricht heeft een viersterrenclassificatie. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarde van het hotelbeleid dat het hotelconcept onderscheidend moet zijn. Het beoogde plan is weinig onderscheidend en zal amper aanvullende structurele vraag aantrekken. Dit volgt ook uit de notitie "Feedback hotelplan Cinema Palace Maastricht" van 25 oktober 2021, opgesteld door Leisure Advies in opdracht van [appellant sub 3].

9.1.    In de gemeente Maastricht geldt het Toetsingskader hotels Maastricht. Daarin staat onder andere het volgende vermeld:

"De hotelmarkt vormt een belangrijke sector voor de Maastrichtse economie. De gemeente streeft, mede gezien de huidige marktomstandigheden-ontwikkelingen, naar initiatieven die een toegevoegde waarde bieden voor de stad. Hiervoor is hotelbeleid opgesteld. Om te kunnen beoordelen of een initiatief aan de beleidsdoelen voldoet, is voor grotere initiatieven (op hoofdlijnen: vanaf 8 kamers) een toetsingskader opgesteld om te komen tot een haalbaarheidsstudie die toetsing op het gemeentelijk hotelbeleid mogelijk maakt. Deze maakt onderdeel uit van de voorwaarde voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning.

De nadruk ligt hierbij op de inhoudelijke meerwaarde voor de stad: ‘trekt het concept nieuwe (lees: extra) gasten naar de stad?’ en ‘is het hotelconcept onderscheidend genoeg?’. Daarbij moet ook onderbouwd worden dat het initiatief duurzaam is: ‘is aantoonbaar sprake van een haalbare en realistische investering en hotelexploitatie?’.

Naast algemene criteria onderscheidt het toetsingskader twee soorten criteria:

1.       Markttechnisch (‘genereren additionele vraag’):

a.       Het hotel biedt meerwaarde voor de stad, het trekt nieuwe gasten aan*, en
b.       Het zorgt voor meer diversiteit en kwaliteit in het hotelaanbod.

2.       Economisch/financieel, ofwel de financiële haalbaarheid van het hotel aantonen door een meerjarenexploitatiebegroting.

[…]

Het onderscheidend vermogen van een nieuw hotel wordt beoordeeld. Onderscheid wordt gemaakt in:

16.     a. Een bijzonder en onderscheidend concept en/of voorziening die voor de stad extra verblijfsbezoekers trekt, of

17.     b. Overige wijze waarop een bestaand of nieuw hotel voor nieuwe hotelvraag zorgt.

In beide gevallen moet aangetoond worden dat in beginsel minimaal 15 à 20% van de kamerbezetting voortkomt uit het bijzondere concept en/of de onderscheidende specifieke voorziening."

9.2.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de haalbaarheidsstudie de rentabiliteit en de bezettingsgraad van het hotel voldoende onderbouwt. Het onderzoek van ZKA Leisure Consultants uit september 2019 en de actualisatie daarvan uit maart 2021 bevestigen dat, aldus de raad. Verder blijkt uit deze onderzoeken dat de marktruimte verder kan worden verruimd door hotelplannen die aantoonbaar een nieuwe doelgroep aan de stad weten te binden. Het initiatief voldoet aan de vereisten van het hotelbeleid over het genereren van aanvullende vraag. Het hotel wordt, als gevolg van de combinatie van hotelkamers en hotelappartementen met de mogelijkheid tot een langere verblijfsduur, en het bijbehorende hoge serviceniveau, in staat geacht een nieuwe bezoekersstroom naar Maastricht te trekken. Een dergelijke combinatie wordt in deze vorm nog niet aangeboden in Maastricht en zal dan ook een unieke positie innemen in de Maastrichtse hotelmarkt. De sfeer en kwaliteit van het boutiquehotel worden gekoppeld aan de voordelen van een internationale keten. De hotelketen, die wereldwijd klanten heeft, heeft een eigen loyaltyprogramma, wereldwijde marketing en een eigen reserveringssysteem en is daardoor in staat nieuwe bezoekers te trekken.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat uit het marktruimteonderzoek van ZKA Leisure Consultants van maart 2021 is gebleken dat er ruimte is voor de toevoeging van hotelkamers. De marktruimte is berekend tot 2029, en daarbij zijn de door dit initiatief toe te voegen kamers reeds opgenomen als harde plancapaciteit.

De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat met het Autograph Collection loyaliteitsprogramma van Marriott voldoende additionele vraag wordt gegenereerd om te voldoen aan de eis van het hotelbeleid dat de ontwikkeling 15% meer vraag moet genereren. Aanvullend onderzoek van adviesbureau ZKA Leisure Consultants bevestigt dit.

9.3.    In paragraaf 2.3.6 van de plantoelichting wordt over de haalbaarheidsstudie het volgende vermeld:

"De raad heeft de haalbaarheidsstudie laten toetsen door ZKA Leisure Consultants dat deze ontwikkeling heeft beoordeeld als haalbaar en aanvullend voor Maastricht. De additionele vraag voldoet aan de gemeentelijke eisen door de combinatie van het internationale loyaltyprogramma, de internationale marketing en het reserveringssysteem van de betreffende (wereldwijd opererende) hotelketen. Dit is eveneens onderbouwd door middel van een consultatie van betrokken marktpartijen. Met deze inzichten als uitgangspunt is de additionele vraag derhalve positief beoordeeld.

In de toets van de haalbaarheidsstudie is beoordeeld dat de combinatie van hotelappartementen en hotelkamers en het bijbehorende concept de marktkracht en -potenties heeft om te voldoen aan de aanvullende vraag. Daarnaast is het criterium van de financiële haalbaarheid door zowel de gemeente als een extern adviesbureau als voldoende beoordeeld. Resumerend is de toetsing van de haalbaarheidsstudie aan het hotelbeleid met een positief resultaat doorlopen. Het uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek alsmede de toetsing van dit haalbaarheidsonderzoek door ZKA zijn gezamenlijk als separate bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen. Vanwege de vertrouwelijke informatie over de bedrijfsvoering van het hotel zijn de financiële gegevens in het haalbaarheidsonderzoek zwart gelakt."

9.4.    Verder is in september 2021 aanvullend op de haalbaarheidsstudie nader onderzoek uitgevoerd door ZKA Leisure Consultants. De centrale vraag in dit onderzoek was of de minimale vraag van 15% daadwerkelijk gehaald kan worden, gelet op de omstandigheid dat het Kruisherenhotel ook boekingen aantrekt via het Bonvoy loyaliteitsprogramma dat ook aangesloten is bij de Marriott hotelgroep. De conclusie van ZKA Leisure Consultants is dat met het loyaliteitsprogramma van Autograph Collection voldoende (additionele) vraag wordt gegenereerd voor het hotel. Het Kruisherenhotel trekt inderdaad een aantal boekingen aan via het Bonvoy loyaliteitsprogramma, wat kan leiden tot een afname van het aantal boekingen dat verkregen zal worden via het loyaliteitsprogramma Autograph Collection, maar de impact daarvan is klein.

9.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het hotelinitiatief voldoet aan het hotelbeleid. De raad heeft mogen concluderen dat het hotelinitiatief een aanvullende vraag van 15% genereert, onderscheidend is, en meer diversiteit en kwaliteit brengt in het hotelaanbod in Maastricht. De additionele vraag van 15% kan worden gegenereerd door de combinatie van het internationale loyaltyprogramma, de internationale marketing en het reserveringssysteem van de betreffende hotelketen. De raad heeft aanvullend onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt dat deelname aan het loyaliteitsprogramma voldoende aanvullende vraag genereert. In de onbetwiste omstandigheden dat het Kruisherenhotel deelneemt aan een ander loyaltyprogramma van Marriott en doordeweeks niet altijd is volgeboekt, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aanvullende vraag naar het hotelinitiatief heeft overschat. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor dat oordeel in de omstandigheid dat deelname aan een loyaltyprogramma anno nu geen onderscheidend aspect meer zou zijn.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de haalbaarheidsstudie en het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht" van ZKA Leisure Consultants van september 2019 geen aanleiding hoeven zien voor het standpunt dat het plan onvoldoende vraag genereert. Weliswaar volgt uit dit rapport dat de groeiverwachtingen in het viersterrensegment aan het afvlakken zijn, maar gelet op het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht" van ZKA Leisure Consultants van maart 2021, waarin is vermeld dat het groeipotentieel tot en met 2029 in het realistische scenario 292 kamers bedraagt, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het hotelinitiatief voldoet aan de eis dat het een aanvullende vraag van 15% genereert.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich ook op het standpunt mogen stellen dat het hotelinitiatief onderscheidend is en zorgt voor meer diversiteit en kwaliteit in het hotelaanbod van Maastricht. Daartoe overweegt de Afdeling dat de combinatie van hotelkamers en short-stay hotelappartementen met een bijbehorend viersterrenserviceniveau nog niet wordt aangeboden in Maastricht. Het hoge serviceniveau onderscheidt het initiatief van reeds bestaande concepten in de stad die ook een combinatie van hotelkamers en short-stay appartementen behelzen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het initiatief niet onderscheidend is, omdat er al veel viersterrenhotels in Maastricht zijn gevestigd. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de notitie "Feedback hotelplan Cinema Palace Maastricht" van 25 oktober 2021, opgesteld door Leisure Advies in opdracht van [appellant sub 3], onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusie van de haalbaarheidsstudie dat het initiatief onderscheidend is.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid: publiekrechtelijke borging totaalconcept

10.     [appellant sub 3] betoogt dat de uitvoerbaarheid en instandhouding van het totaalconcept, inhoudende de hotelappartementen en het hotelgebouw, onvoldoende publiekrechtelijk zijn geborgd, zodat de raad het plan niet had mogen vaststellen. In het herstelbesluit is een dermate ruim en onduidelijk kader gecreëerd dat geenszins gesteld kan worden dat de uitvoerbaarheid van het beoogde totaalplan is gegarandeerd. In het herstelbesluit is de koppeling met het hotelbeleid losgelaten. Als het hotelbeleid wordt ingetrokken vormt artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels het enige juridische kader voor de planologische mogelijkheden ter plaatse. Op grond van het hotelbeleid moet het hotelconcept onderscheidend genoeg zijn om extra gasten naar de stad te trekken. Deze onderscheidenheid van het totaalconcept is onvoldoende publiekrechtelijk geborgd.

In artikel 5.1, aanhef en onder f, van de planregels is volgens [appellant sub 3] ten onrechte niet vastgelegd dat de hotelappartementen ook in het segment "viersterren superieur", moeten vallen. Dit terwijl in de plantoelichting is beschreven dat de hotelappartementen ook in dat segment vallen en in de aanvullende haalbaarheidsstudie van Sweco van 23 december 2022 daarvan is uitgegaan.

Voorts betoogt [appellant sub 3] dat een afzonderlijke exploitatie en/of verkoop van de gebouwen mogelijk is. Het hotelappartementengebouw en het hotelgebouw worden namelijk op twee afzonderlijk op de verbeelding aangegeven bouwvlakken gerealiseerd. Artikel 5.5.5, aanhef en onder d, van de planregels maakt het mogelijk dat het hotelgebouw in gebruik wordt genomen zodra het hotelappartementengebouw is gerealiseerd, terwijl het hotelappartementengebouw dan mogelijk nog niet feitelijk wordt geëxploiteerd. Verder is in het plan niet geborgd dat het totaalconcept door één gerenommeerde hotelexploitant blijvend zal worden geëxploiteerd. Niet is uitgesloten dat na realisatie van de gebouwen of daarvoor de gebouwen verkocht zullen worden aan twee afzonderlijke eigenaren of exploitanten, die op eigen wijze de gebouwen zullen exploiteren. Ook deze blijvende samenhang is onvoldoende publiekrechtelijk geborgd, terwijl deze volgens de raad wel bepalend is voor de uitvoerbaarheid van het totaalconcept.

[appellant sub 3] betoogt ook dat artikel 5.5.5 aanhef en onder a, van de planregels alleen maximale aantallen kamers benoemt. Het is daarom niet uitgesloten dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning minder kamers en/of appartementen worden aangevraagd.

[appellant sub 3] betoogt voorts dat in het plan ten onrechte niet is geborgd dat het hotelgebouw uitsluitend in combinatie met de beoogde hotelappartementen geëxploiteerd mag worden. Het is namelijk niet uitgesloten dat op de gronden binnen het bouwvlak met de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - hotelappartementen" een motel, pension of overige logiesverstrekkers kan worden gerealiseerd, omdat op dat bouwvlak ook de functieaanduiding "horeca van categorie 5" rust. In het licht van het totaalconcept zou dit uitgesloten moeten worden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1001). Ook wordt op het noordelijke bouwvlak planologisch gezien ieder hotel, motel, pension en café/bar toegestaan op de gronden met de functieaanduiding "horeca van categorie 3" en "horeca van categorie 5".

10.1.  Artikel 5.5.5 van de planregels luidt:

"Ten aanzien van de conform artikel 5, eerste lid, onder a en b, toegestane horecafuncties gelden de volgende gebruiksregels:

a. binnen de gezamenlijke aanduidingen 'horeca van categorie 5' is gezamenlijk een hotel toegestaan met maximaal 81 hotelkamers, maximaal 12 familiekamers, maximaal 33 hotelappartementen I en maximaal 12 hotelappartementen II;

[…]

c. binnen de aanduiding 'horeca van categorie 3' is een restaurant met een loungebar op de begane grond, behorende bij het hotel ter plaatse en uitsluitend ten behoeve van de gasten van dat hotel, met een totale oppervlakte van maximaal 350 m² b.v.o. toegestaan.

d. de hotelkamers en de familiekamers als bedoeld onder a. mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan dat 33 hotelappartementen I en 12 hotelappartementen II zijn gerealiseerd."

10.2.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het initiatief is getoetst aan het hotelbeleid en hieraan voldoet. De diverse elementen, zoals de hotelappartementen, de hotelkamers, de aantallen en de omvang van deze kamers zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Hiermee is voldaan aan het hotelbeleid en is de kwaliteit van het initiatief voldoende geborgd in het bestemmingsplan, aldus de raad.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de borging en instandhouding van het totaalconcept en de gelijktijdige realisatie van de gebouwen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk is. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het niet noodzakelijk is om in de planregels vast te leggen dat het totaalconcept door één gerenommeerde hotelexploitant blijvend zal worden geëxploiteerd. Dit is geen ruimtelijk relevant aspect. Daarnaast is dit reeds afdoende privaatrechtelijk geborgd.

De raad heeft zich ook op het standpunt gesteld dat met artikel 5.5.5, aanhef en onder d, van de planregels juist wordt voorkomen dat de hotel- en familiekamers in gebruik worden genomen voordat de hotelappartementen zijn gerealiseerd. De door [appellant sub 3] gekozen benaming voor het gebouw waarin de hotelappartementen worden gerealiseerd, doet geen recht aan de omstandigheid dat in dat gebouw ook een aantal hotelkamers is beoogd. Op grond van de planregels is het mogelijk dat het hotelgebouw in gebruik wordt genomen zodra dat gebouw is gerealiseerd, terwijl de hotelappartementen dan nog niet feitelijk worden geëxploiteerd. Gelet op het ladder- en haalbaarheidsonderzoek is het echter verre van aannemelijk dat het gebouw met de hotelappartementen zal worden gebouwd ten behoeve van leegstand. Ook is in de anterieure overeenkomst de gezamenlijke exploitatie geborgd.

De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het aanvragen van een lager aantal hotel- en familiekamers dan het maximum genoemd in artikel 5.5.5, onder a, van de planregels niet waarschijnlijk is, omdat een lager aantal de rentabiliteit onder druk zal zetten.

De raad heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om de functieaanduiding "horeca van categorie 5" te verwijderen van het bouwvlak aan de Bourgognestraat. Als daar een gebouw met uitsluitend hotelkamers zou worden gerealiseerd, zou dat gebouw voor de leegstand worden gebouwd. Het gebouw met de hotelappartementen kan immers niet gerealiseerd worden binnen het noordelijker gelegen bouwvlak, omdat daar de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - hotelappartementen" ontbreekt, terwijl op grond van artikel 5.5.5, aanhef en onder d, van de planregels de hotel- en familiekamers niet in gebruik mogen worden genomen alvorens de 33 hotelappartementen I en 12 hotelappartementen II zijn gerealiseerd.

10.3.  De Afdeling overweegt dat bij een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

10.4.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs op voorhand had moeten inzien dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet kunnen worden gerealiseerd. Het totaalconcept is getoetst aan het hotelbeleid en daarmee in overeenstemming bevonden. De aspecten die het totaalconcept onderscheidend maken, zijn in de planregels tot uitdrukking gebracht voor zover deze ruimtelijk relevant zijn. Zo zijn die aspecten van het totaalconcept, die voortkomen uit de combinatie van hotelkamers en hotelappartementen, publiekrechtelijk geborgd in de planregels. Uit artikel 5.1 van de planregels, in samenhang gelezen met artikel 5.5.5, aanhef en onder a, van de planregels, volgt dat op de gronden met de functieaanduiding "horeca van categorie 5 (h=5)" gezamenlijk een hotel is toegestaan in het segment viersterren superieur met maximaal 81 hotelkamers, maximaal 12 familiekamers, maximaal 33 hotelappartementen I en maximaal 12 hotelappartementen II. Hieruit volgt dat de classificatie van "viersterren superieur" op zowel de hotelkamers als de hotelappartementen slaat. Gelet hierop is het naar het oordeel van de Afdeling uitgesloten dat op de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm horeca - hotelappartementen", die alleen is toegewezen aan gronden die ook de functieaanduiding "horeca van categorie 5" hebben, verblijfsvormen anders dan de hotelappartementen die deel uitmaken van het totaalconcept kunnen worden gerealiseerd.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de instandhouding van het totaalconcept onvoldoende publiekrechtelijk is geborgd. Dat uit artikel 5.5.5 aanhef en onder d, van de planregels volgt dat de hotel- en familiekamers al in gebruik mogen worden genomen als de hotelappartementen nog niet worden geëxploiteerd, maakt dat niet anders. Daartoe overweegt de Afdeling dat de hotelappartementen weliswaar alleen gerealiseerd mogen worden op gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - hotelappartementen" en dat die aanduiding alleen is toegekend aan het zuidelijk gelegen bouwvlak, maar dat er ook een aantal hotelkamers voor regulier verblijf in het op dat bouwvlak te bouwen gebouw gerealiseerd worden. Dit betekent dat het project alleen maar kan worden uitgevoerd als beide gebouwen gezamenlijk worden gebouwd en geëxploiteerd.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat niet elk hotel in het plangebied is toegestaan. Op de gronden met de functieaanduiding "horeca van categorie 5" is alleen een hotel in het segment viersterren superieur toegestaan. Op grond van artikel 5.5.5, aanhef en onder c, van de planregels mag op de gronden met de functieaanduiding "horeca van categorie 3" alleen een restaurant met een loungebar behorende bij het hotel en uitsluitend ten behoeve van de gasten van het hotel worden gerealiseerd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de planregels een ander horecaproject toestaan dan het project dat is getoetst aan het hotelbeleid.

De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het totaalconcept onvoldoende publiekrechtelijk is geborgd in de plantoelichting, omdat artikel 5.5.5 aanhef en onder a, van de planregels alleen maximale aantallen kamers benoemt. De aantallen kamers die in de planregels zijn opgenomen zijn de aantallen waarop de haalbaarheidsstudie is gebaseerd. Het realiseren van een lager aantal kamers is om die reden niet waarschijnlijk.

Het betoog slaagt niet.

Afdeling 3.4 van de Awb

11.     [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat de raad ten onrechte niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb heeft toegepast op het herstelbesluit.

Volgens [appellant sub 3] heeft de raad artikel 3.8, eerste lid, onder c, van de Wro geschonden, omdat geen zienswijzen tegen het herstelbesluit naar voren konden worden gebracht. De uitzonderingen zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2855, onder 5.2, zijn volgens hem niet van toepassing.

[appellant sub 3] betoogt ook dat het bestemmingsplan door het herstelbesluit fundamenteel is aangepast, en dat daarom een nieuw vaststellingsbesluit had moeten worden genomen op grond van artikel 3.1 van de Wro, in samenhang gelezen met artikel 3.8 van de Wro. De koppeling met het hotelbeleid is losgelaten en er geldt enkel nog dat een hotel in het segment "viersterren superieur" moet vallen. Het hotelbeleid is niet langer bepalend voor het type hotel, terwijl het plan en de onderzoeken daarop zijn gebaseerd.

[appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat de aanpassingen geen wijziging van ondergeschikte aard zijn. Het herstelbesluit maakt namelijk een verruiming van het hotelprogramma mogelijk door vergroting van het aantal hotelkamers van 93 naar 105. Ook wordt in het herstelbesluit een nieuwe planologische invulling gegeven aan de in twee categorieën (I en II) verdeelde hotelappartementen. Juist het aantal en de invulling van het gebruik van de hotelkamers en -appartementen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen als de onderhavige doorslaggevend voor de invulling van bijvoorbeeld de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, alsook de ruimtelijke uitstraling van deze ontwikkeling op de directe woon- en leefomgeving.

11.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet toegepast hoefde te worden op het herstelbesluit. De wijzigingen in het herstelbesluit zijn anders dan de wijzigingen waarvan sprake was in de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2855. Zo worden in het herstelbesluit de bouwmogelijkheden niet in hoogte of oppervlakte gewijzigd, is er geen verderstrekkende gebruiksregeling in het plan opgenomen, is de onderbouwing ten aanzien van stikstof in de plantoelichting alleen aangevuld en geactualiseerd, is er geen sprake van het vervallen van enige, reeds opgenomen dubbelbestemming, en is er geen sprake van aanpassing van de verbeelding. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:774, 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439, onder 17.2, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:939, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat met het toevoegen van geactualiseerde rapportages aan de plantoelichting geen sprake is van een wezenlijk ander plan of van niet-ondergeschikte wijzigingen.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het laten vervallen van de planregel die voorziet in een dynamische verwijzing naar het hotelbeleid niet kan worden gezien als een majeure wijziging. Hetzelfde geldt voor de wijzigingen die voorzien in een verduidelijking van het aantal hotelkamers dat het plan mogelijk maakt en de borging dat de hotelappartementen niet permanent bewoond kunnen worden door het terugbrengen van de maximale verblijfstermijn van 12 naar 6 maanden. De wijzigingen in de planregels voorzien niet in een vergroting of verruiming van het beoogde (hotel)programma c.q. bouwvolume (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439, onder 17.2.). Om te voorkomen dat met het laten vervallen van de dynamische verwijzing naar het hotelbeleid hotelconcepten in ruime zin mogelijk worden gemaakt en niet uitsluitend het concept dat is getoetst aan het hotelbeleid, zijn aan de planregels criteria toegevoegd die ertoe moeten leiden dat uitsluitend het aan het hotelbeleid getoetste concept mogelijk wordt gemaakt. Ook met het toevoegen van de publiekrechtelijke borging van het "viersterren superieur"-segment aan de planregels is beoogd tegemoet te komen aan de eerdere klachten van appellanten dat de publiekrechtelijke borging van het hotelconcept mist.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal inzetbare hotelkamers gelijk is gebleven, namelijk 138. In het bij besluit van 20 april 2021 vastgestelde bestemmingsplan waren 93 hotelkamers, waarvan 12 familiekamers, plus 45 hotelappartementen die ook als hotelkamers mochten worden gebruikt, toegestaan. Middels het herstelbesluit zijn 105 hotelkamers, waarvan 81 reguliere hotelkamers en 12 familiekamers, en 33 hotelkamers in de vorm van hotelappartementen I toegestaan.

Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat zich geen niet-belanghebbende (anders dan de appellanten) in het geschil heeft gemeld nadat op 28 februari 2023 het herstelbesluit is genomen. Daarom is geen sprake van een beperking van rechtsbescherming in dit opzicht.

11.2.  Een bestuursorgaan dient in beginsel een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, dat strekt tot wijziging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, indien het oorspronkelijke besluit met toepassing van die afdeling is voorbereid. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. De raad kan na de vaststelling van het bestemmingsplan waarbij de zienswijze van een appellant niet of niet geheel is gehonoreerd, alsnog besluiten dat deze zienswijze dient te leiden tot een aanpassing van het plan, zonder dat afdeling 3.4 opnieuw behoeft te worden toegepast, mits deze aanpassing naar aard en omvang niet zodanig groot is dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. Verder wordt als uitzondering aangenomen de situatie dat het besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb wijzigingen van ondergeschikte aard bevat die de raad in het plan wil doorvoeren, zonder dat de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen daartoe aanleiding gaven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6546).

11.3.  Met het herstelbesluit heeft de raad beoogd tegemoet te komen aan de zienswijzen van appellanten. De raad heeft dit gedaan door delen van de plantoelichting en de planregels die op bepaalde onderdelen onduidelijk waren of niet goed met elkaar overeenkwamen aan te passen. Zo zijn een paar definities nader gespecificeerd, is de dynamische verwijzing naar het hotelbeleid komen te vervallen, is de bestemmingsomschrijving van "Gemengd-2" gewijzigd en is de voorwaardelijke verplichting voor beschermde diersoorten komen te vervallen. Aan de plantoelichting zijn 7 bijlagen toegevoegd. Ook zijn tekstuele aanpassingen doorgevoerd die zien op verduidelijking van het aantal hotelkamers en -appartementen.

11.4.  Op de zitting hebben de raad en 2Rocks Development B.V. de verduidelijking van het aantal hotelkamers en -appartementen toegelicht. Op grond van het plan dat is vastgesteld bij het besluit van 20 april 2021 konden alle 45 hotelappartementen worden ingezet voor regulier kort hotelverblijf. In het herstelbesluit is een onderscheid gemaakt tussen 2 typen hotelappartementen, namelijk type hotelappartement I, die ingezet kan worden voor regulier kort hotelverblijf, en hotelappartement II, waarvoor een minimale verblijfsduur van 4 weken geldt. Van de 45 hotelappartementen vallen nu 33 hotelappartementen onder hotelappartement I en de overige onder hotelappartement II. Dit betekent dat voor 12 hotelappartementen een minimale verblijfsduur van 4 weken geldt. In het plan dat is vastgesteld bij het besluit van 20 april 2021 gold deze minimale verblijfsduur van 4 weken voor geen van de hotelappartementen.

11.5.  Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet opnieuw toegepast te worden op het herstelbesluit, omdat geen sprake is van een wezenlijk ander plan of van niet-ondergeschikte wijzigingen. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad door de wijziging van de planregels heeft voorkomen dat door het laten vervallen van de dynamische verwijzing naar het hotelbeleid een ander hotelconcept mogelijk wordt gemaakt dan het concept dat is getoetst aan het hotelbeleid. Zoals blijkt uit overweging 10.4 is de Afdeling van oordeel dat de aspecten die het totaalconcept onderscheidend maken in de planregels tot uitdrukking zijn gebracht, voor zover deze ruimtelijk relevant zijn. Het herstelbesluit leidt niet tot een ander juridisch kader voor de planologische toelating van een hotelconcept, zodat het plan op dit punt geen wezenlijk ander plan vormt.

Voorts overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan geen verruiming van de hotelfunctie mogelijk maakt. Daartoe overweegt de Afdeling dat het aantal inzetbare hotelkamers in het herstelbesluit gelijk is gebleven, namelijk 138. In het bij het besluit van 20 april 2021 vastgestelde bestemmingsplan waren 93 hotelkamers, waarvan 12 familiekamers die bestaan uit 2 separate hotelkamers, plus 45 hotelappartementen die ook als hotelkamers mochten worden gebruikt, toegestaan. Door middel van het herstelbesluit zijn 105 hotelkamers (81 reguliere hotelkamers en 12 familiekamers die bestaan uit 2 separate hotelkamers) en 33 hotelkamers in de vorm van hotelappartementen I toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling kan dit niet worden gezien als een wezenlijke wijziging van het plan.

Ten slotte ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het in de planregels aanbrengen van een onderscheid tussen hotelappartement type I en hotelappartement type II een wezenlijke wijziging van het plan is. Daartoe overweegt de Afdeling dat door deze wijziging voor 12 hotelappartementen van de 45 hotelappartementen een minimale verblijfsduur van 4 weken geldt, waar in het bij het besluit van 20 april 2021 vastgestelde bestemmingsplan deze minimale verblijfsduur voor geen van de hotelappartementen gold. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderscheid doorslaggevend is voor de invulling van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling op de directe woon- en leefomgeving van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5].

Het betoog slaagt niet.

m.e.r.-beoordeling

12.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat de m.e.r.-beoordeling niet juist is uitgevoerd. De raad is namelijk uitgegaan van een onjuiste uitleg van de voorheen ter plaatse geldende bestemmingen "Centrum", "Gemengd gebied" en "Verkeer". Op grond van deze bestemmingen was, anders dan waarvan de raad is uitgegaan, geen scala aan stedelijke functies toegestaan, omdat op grond van artikel 5.2 van het voorheen geldende bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" ter plaatse een bouwverbod gold. Daarom hadden alleen de bestaande functies meegenomen mogen worden in de m.e.r.-beoordeling.

12.1.  Het betoog slaagt niet. De raad heeft in de nota van zienswijzen het betoog dat de m.e.r.-beoordeling uitgaat van onjuiste uitgangspunten omdat er op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" minder functies waren toegelaten dan waarvan de raad is uitgegaan, gemotiveerd weerlegd. [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] hebben in hun beroepschriften en op de zitting geen redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist is.

De ladder voor duurzame verstedelijking

13.     [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], en [appellant sub 5] betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. De raad heeft de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan het hotelinitiatief onvoldoende onderzocht.

Over de kwantitatieve behoefte voert [appellant sub 3] aan dat in de haalbaarheidsstudie is vermeld dat het aantal overnachtingen in Maastricht in 2016 met 5% is afgenomen en dat sprake is van een trendbreuk. Ook zou uit een intern onderzoek zijn gebleken dat bij hotels in het viersterrensegment sprake is van een daling van het aantal gasten. Het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht", opgesteld door adviesbureau ZKA Leisure Consultants in september 2019, bevestigt dat de groeiverwachtingen zowel nationaal als internationaal aan het afvlakken zijn.

Over de kwalitatieve behoefte voert [appellant sub 3] aan dat het viersterrensegment al goed is vertegenwoordigd in Maastricht. Ongeveer 80% van alle hotelkamers in Maastricht heeft een viersterrenclassificatie.

13.1.  Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Omdat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de plantoelichting een beschrijving van de behoefte bevatten. Bij deze behoefte gaat het, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van dit artikellid nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 2.4, 2.5 en 9.

13.2.  De Afdeling beoordeelt, indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven en aan de hand daarvan, of de beschrijving van de behoefte in de toelichting, dan wel in de documenten waarnaar in de toelichting ter beschrijving van deze behoefte wordt verwezen, niet zodanig gebrekkig is of zodanige leemten in kennis of dusdanige onjuistheden vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Hierbij acht de Afdeling van belang of een appellant voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de beschrijving van de behoefte naar voren heeft gebracht.

Over in de toelichting of in de documenten waarnaar in de toelichting ter beschrijving van de behoefte wordt verwezen, opgenomen uiteenzettingen en berekeningen die zien op toekomstige ontwikkelingen, beoordeelt de Afdeling of wat in beroep is aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de daarin neergelegde verwachtingen omtrent deze ontwikkelingen niet zodanig afwijken van wat redelijkerwijs is te verwachten dat het bestuursorgaan zich hier bij zijn besluitvorming niet op heeft mogen baseren.

De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en dat het plan geen onaanvaardbare structurele leegstand in het desbetreffende gebied tot gevolg heeft. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017. ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 11-11.2.

13.3.  In paragraaf 2.1.2 van de plantoelichting is ingegaan op de laddertoets als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Voor de beschrijving van de behoefte is verwezen naar het rapport "Laddertoets BRO hotel Palace Maastricht" van 23 december 2022. Daarin is vermeld dat de ontwikkeling vanuit de doelstellingen en kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking als positief wordt beoordeeld. De herontwikkeling leidt tot een kwalitatief sterk, samenhangend en marktgericht productconcept in een centrumdeel van Maastricht met momenteel een lage ruimtelijke kwaliteit en uitstraling. Een modern, hoogwaardig hotel met short stay-eenheden kan hierin voorzien, mede vanwege de positieve effecten op de omgeving qua uitstraling, beeldkwaliteit, inrichting van de openbare ruimte en leefbaarheid. De ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt aanmerkelijk versterkt. Er is voor de beoogde nieuwe functies voldoende behoefte aangetoond en het is complementair aan het bestaande aanbod in Maastricht.

13.4.  In het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht" van ZKA Leisure Consultants van maart 2021 is in paragraaf 3.4 vermeld dat de harde planvoorraad, dat wil zeggen het aantal kamers waarvoor een haalbaarheidsstudie als positief is beoordeeld door de gemeente, van hotels in Maastricht 240 kamers bedraagt. De hotelontwikkeling maakt deel uit van deze harde plancapaciteit. Verder staat in het rapport dat het groeipotentieel tot en met 2029 in het realistische scenario 292 kamers bedraagt. In de laddertoets van BRO wordt in paragraaf 1.6 uitgegaan van een iets grotere raming, namelijk een markruimte van 364 hotelkamers tot 2032. Dit betekent dat er naast de hotelkamers die het plan mogelijk maakt nog ruimte is voor minstens 52 hotelkamers. Uit de laddertoets van BRO blijkt verder dat het hotel als enige in Maastricht een combinatie van hotelkamers en hotelappartementen, inclusief alle faciliteiten van een hotel op hoog viersterrenniveau, aanbiedt.

13.5.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van het hotelinitiatief voldoende onderzocht. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Het is juist dat in de haalbaarheidsstudie is vermeld dat het aantal overnachtingen in Maastricht in 2016 is afgenomen met 5%. Verder wordt in het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht" van ZKA Leisure Consultants van september 2019 vermeld dat de groeiverwachtingen aan het afvlakken zijn. In het rapport "Actualisatie marktruimte hotelsector Maastricht" van ZKA Leisure Consultants van maart 2021 wordt echter de conclusie getrokken dat de beschikbare marktruimte tot 2029 een aantal van 292 kamers bedraagt. Daarmee is de kwantitatieve behoefte aan de ontwikkeling voldoende onderbouwd. Voorts overweegt de Afdeling dat de kwalitatieve behoefte aan het hotelinitiatief voldoende is onderzocht. De raad heeft voldoende onderbouwd dat er een behoefte bestaat aan het specifieke karakter van het voorziene hotelinitiatief. In Maastricht wordt deze combinatie van hotelkamers en short-stay appartementen, inclusief alle faciliteiten op een hoog serviceniveau, waarbij de hotelappartementen ook moeten voldoen aan de kwalificatie "viersterren superieur", nog niet aangeboden.

Het betoog slaagt niet.

Dienstenrichtlijn

14.     [appellant sub 3] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd met Richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) is vastgesteld. Er wordt niet voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid.

14.1.  [appellant sub 3] kan zich niet succesvol beroepen op de Dienstenrichtlijn als die regels kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.

14.2.  Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

14.3.  Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18‑20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

14.4.  In haar overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 11.2 en 11.3, heeft de Afdeling overwogen dat, gelet op de inhoud en de doelstelling van de Dienstenrichtlijn, onder meer blijkend uit artikel 1, eerste lid, waarin is bepaald dat deze richtlijn algemene bepalingen ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten vaststelt, met waarborging van een hoge kwaliteit van de diensten, het doel van de Dienstenrichtlijn onder meer het waarborgen van de vrije vestiging van dienstverrichters is. Degenen die niet binnen het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn vallen, kunnen daaraan geen bescherming ontlenen (uitspraken van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1233 (Gooise Meren) en 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295 (Spoorallee)).

14.5.  De belangen van [appellant sub 3] komen voort uit zijn positie als eigenaar van een in het plangebied gelegen woning. [appellant sub 3] is geen dienstverrichter die zich in het plangebied wil vestigen en is geen eigenaar van winkelvastgoed in het plangebied. Het belang dat hij met zijn beroepsgrond wil beschermen is niet het belang dat maakt dat hij belanghebbende is bij het herstelbesluit. [appellant sub 3] valt daarom niet onder de personele beschermingsomvang van de Dienstenrichtlijn. Deze richtlijn kent hem daarom geen rechten toe die hij voor de rechter kan afdwingen. De toepassing van het relativiteitsvereiste is daarom niet in strijd met de eisen die het Unierecht stelt aan het nationale procesrecht.

14.6.  Nu de Dienstenrichtlijn de belangen van [appellant sub 3] niet beschermt, laat de Afdeling met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door [appellant sub 3] naar voren gebrachte beroepsgrond over de Dienstenrichtlijn buiten beschouwing.

Stedenbouwkundig beeld

15.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], en [appellant sub 5] betogen dat de bouw van de door het plan mogelijk gemaakte stadsvilla’s het stedenbouwkundig beeld zal aantasten. In het vorige bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" waren uitwerkingsregels opgenomen ten behoeve van het stedenbouwkundig beeld. Het plan voldoet niet aan de uitwerkingsregel dat bebouwing met maximaal 3 bouwlagen kan worden gerealiseerd. Ook wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat het binnengebied een rustig, deels groen karakter zou verkrijgen, omdat daar nu de stadsvilla’s zijn geprojecteerd.

[appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], en [appellant sub 5] betogen ook dat onduidelijk is waarom de raad heeft ingestemd met de wijziging van het stedenbouwkundig beeld. Voor het nieuwe beeld is in de buurt geen draagvlak. Maastricht herbergt al weinig groen en dit plan bood juist de gelegenheid om dat te veranderen. Bovendien biedt het plan geen oplossing voor het stallen van fietsen van de hotelappartementengebruikers en de bewoners. Voorkomen moet worden dat een rommelig straatbeeld ontstaat als gevolg van een wirwar van geparkeerde fietsen op de stoep van de Bourgognestraat.

15.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met het bestemmingsplan een stedenbouwkundig plan kan worden verwezenlijkt dat in grote lijnen nog dezelfde kenmerken en uitgangspunten bevat als de invulling die de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" mogelijk maakten. Het bestemmingsplan voorziet in een maximale goothoogte van 10.15 m en een maximale nokhoogte van 13.85 m voor wat betreft de nieuwbouw aan de buitenschil. Dit komt overeen met de bouwmassa die het vorige bestemmingsplan mogelijk maakte, namelijk drie bouwlagen met kap. Op grond van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" was ter plaatse zelfs een extra laag toegestaan, indien dit passend was binnen het beeld.

Voorts voorziet het bestemmingsplan in een ontsluiting van het binnengebied ten behoeve van langzaam verkeer uit de Lage Barakken, de Bourgognestraat en de Wycker Grachtstraat in combinatie met een woonfunctie van 7 woningen met tuin, wat in een rustig en meer vergroend binnengebied resulteert. Dit komt overeen met de uitwerkingsregels die voor het binnengebied voorschrijven dat het deels openbaar, met een rustig en deels groen karakter dient te zijn.

De raad heeft op de zitting toegelicht dat geen fietsenstalling zal worden gerealiseerd voor de nieuwe bewoners, omdat zij voldoende ruimte zullen hebben om de fietsen op eigen terrein te stallen. Voor hotelgasten en hotelpersoneel wordt in de parkeergarage een afzonderlijke fietsenstalling gerealiseerd. Omwonenden zijn zelf verantwoordelijk voor het stallen van fietsen op eigen terrein.

15.2.  De Afdeling merkt op dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

15.3.  Uit artikel 5.1, aanhef en onder c en d, van de voorschriften van het bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" volgt dat het gebied dat op de bestemmingskaart als uitwerkingsgebied is aangegeven moet worden uitgewerkt met inachtneming van de regels dat een deel van het binnengebied openbaar moet zijn met een rustig, deels groen karakter, en dat er doorgangen vanaf de Bourgognestraat, Wycker Grachtstraat en Lage Barakken naar het binnenplein moeten zijn.

15.4.  De Afdeling stelt voorop dat dit plan geen uitwerkingsplan betreft en dat het dus niet hoeft te voldoen aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat een stedenbouwkundig plan kan worden verwezenlijkt dat in grote lijnen past binnen de uitgangspunten van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck". Daartoe overweegt de Afdeling ten eerste dat de bouwmassa die het plan mogelijk maakt overeenkomt met de bouwmassa die onder het vorige bestemmingsplan ook mogelijk is, zodat het plan op dat punt daarmee overeenkomt. Verder voldoet het plan aan het uitgangspunt van de uitwerkingsregels dat het binnengebied openbaar moet zijn en dat er doorgangen vanaf de Bourgognestraat, Wycker Grachtstraat en Lage Barakken naar het binnenterrein moeten worden gecreëerd. Daarnaast resulteert deze ontsluiting voor langzaam verkeer, in combinatie met de 7, of door splitsing 8, woningen met tuin, in een rustig en meer vergroend binnengebied.

Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat de stadsvilla’s die het plan mogelijk maakt het stedenbouwkundig beeld onevenredig zullen aantasten. Evenmin is gebleken dat een rommelig straatbeeld zal ontstaan als gevolg van het fietsparkeren van de bewoners van de stadsvilla’s en de hotelgasten en het hotelpersoneel. Daartoe overweegt de Afdeling dat in de parkeergarage een afzonderlijke fietsenstalling wordt gerealiseerd ten behoeve van hotelgasten en hotelpersoneel en dat er voor de toekomstige bewoners van de stadsvilla’s voldoende ruimte zal zijn om de fietsen op eigen terrein te parkeren.

Het betoog slaagt niet.

Vertrouwensbeginsel

16.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], en [appellant sub 5] betogen dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld. Uit een e-mail van 20 april 2015 van de projectontwikkelaar die ook naar wethouder Van Grootheest is verstuurd, volgt namelijk de afspraak dat de 2 stadsvilla’s aan de achterkant van de Bourgognestraat vanaf de bovenkant van de eerste woonlaag voorzien zouden worden van een schuine achtergevel van ander materiaal dan baksteen. Deze afspraak is niet terug te zien in de planregels.

16.1.  Uit het dossier blijkt dat de e-mail van 20 april 2015 is opgesteld na een bijeenkomst met de architect van het project, de gemeente en enkele bewoners. Tijdens deze bijeenkomst zijn door bewoners enkele zorgen en wensen geuit en is verkend of, en zo ja in hoeverre, het project kan worden aangepast. De e-mail bevat een aantal opties die zijn besproken. De opties zouden worden uitgewerkt door de architect, onder de voorwaarde dat de tweede bouwlaag functioneel zou blijven. Uit de stukken blijkt dat al snel duidelijk werd dat niet aan die voorwaarde kon worden voldaan. Wel is tegemoetgekomen aan een andere wens van de bewoners, namelijk dat het aantal bouwlagen van de 4 op het binnenterrein gelegen woningen is teruggebracht van 3 naar 2.

16.2.  Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

16.3.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Naar het oordeel van de Afdeling kan de e-mail van 20 april 2015 niet worden gezien als een toezegging dat de raad in de planregels zou opnemen dat de 2 stadsvilla’s aan de achterkant van de Bourgognestraat vanaf de bovenkant van de eerste woonlaag zouden worden voorzien van een schuine achtergevel van ander materiaal dan baksteen. Uit de e-mail blijkt voldoende duidelijk dat de aanpassingen alleen overwogen zouden worden als de tweede bouwlaag functioneel zou blijven, wat niet het geval bleek te zijn.

Het betoog slaagt niet.

Aanduiding blinde gevels

17.     Het betoog van [appellant sub 2] dat artikel 5.2.2, onder g, van de planregels zinledig is, omdat de aanduiding op de verbeelding ten behoeve van de blinde gevels ontbreekt, mist feitelijke grondslag. Op de verbeelding is namelijk wel de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - blinde gevel" opgenomen aan de zuidelijke kant van de woningen waar zij vanaf haar perceel zicht op heeft.

Het betoog slaagt niet.

Permanente bewoning hotelappartementen

18.     [appellant sub 3] betoogt dat de 45 hotelappartementen permanent bewoond kunnen worden. Hierdoor worden naast de 7 stadsvilla’s, waarvan er één mag worden gesplitst in twee woningen, nog 45 woningen extra mogelijk gemaakt. Dit is in strijd met de Omgevingsverordening Limburg 2014 en de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. [appellant sub 3] betoogt ook dat de voorwaarde in artikel 1.57 van de planregels, dat natuurlijke personen een half jaar in de hotelappartementen mogen verblijven als zij hun hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats elders hebben, niet relevant is voor de vraag of sprake is van permanente bewoning. Een verblijfsduur van 6 maanden behoort per definitie te worden aangemerkt als tijdelijke dan wel permanente bewoning, aldus [appellant sub 3]. Bovendien ontbreekt een verbodsbepaling om verkapt langdurig verblijf te voorkomen.

18.1.  Op grond van artikel 1.57 van de planregels geldt voor de gasten van hotelappartement type I en hotelappartement type II een maximale verblijfsduur van een half jaar en de verplichting om hun hoofdverblijf c.q. vaste verblijfplaats elders te hebben.

18.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan permanente bewoning van de 45 hotelappartementen mogelijk maakt. Het toegestane gebruik beperkt zich tot een kortdurend verblijf van maximaal een half jaar. Daarnaast is in de planregels opgenomen dat de gasten elders hun hoofdverblijf c.q. vaste verblijfplaats houden. Dit maakt de toegestane vorm van verblijf onvoldoende duurzaam om een woonkarakter aanwezig te achten. [appellant sub 3] heeft niet met argumenten onderbouwd waarom een verblijfsduur van zes maanden per definitie zou moeten worden aangemerkt als tijdelijke of permanente bewoning. Verder heeft de raad op de zitting toegelicht dat de vrees dat de maximale verblijfsduur van een half jaar wordt omzeild door een of meerdere hotelappartementen meerdere perioden achter elkaar aan dezelfde perso(o)n(en) te verhuren, ongegrond is. De exploitant dient een gastenadministratie bij te houden, onder andere voor de heffing van toeristenbelasting. Via deze administratie kan worden gecontroleerd of de maximale verblijfsduur van een half jaar wordt overschreden. Als de hotelappartementen in de toekomst zouden worden gebruikt voor andere doeleinden dan verblijfsaccommodatie, is dit een kwestie van handhaving.

Het betoog slaagt niet.

Omgevingsverordening Limburg 2014

19.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], en [appellant sub 5] betogen dat de 7 stadsvilla’s, waarvan er één mag worden gesplitst in twee woningen, in strijd zijn met artikel 2.4.2, derde lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Deze woningen zijn namelijk niet opgenomen in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Voor nieuwe initiatieven geldt de compensatieverplichting. Dit geldt ook voor artikel 5.6.2 van de planregels, die de toevoeging van 1 woning door woningsplitsing mogelijk maakt.

19.1.  De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd met artikel 2.4.2, derde lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is vastgesteld. Per saldo komen er geen woningen bij, zodat geen woningen worden toegevoegd aan de bestaande voorraad woningen of de bestaande planvoorraad woningen. Ten behoeve van het plan worden namelijk 8 woningen met bijbehorende opstallen gesloopt, terwijl het plan niet meer dan 7 of, als toepassing wordt gegeven aan artikel 5.6.2 van de planregels, 8 woningen mogelijk maakt.

Het betoog slaagt niet.

Maximale planologische mogelijkheden

20.     [appellant sub 3] betoogt dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat het plan geen nieuwe woningen toevoegt. Gelet op de definitie van hotelappartementen maakt het plan 45 zelfstandige woningen mogelijk. Daarbij maakt het plan niet 7, maar 8 stadsvilla’s mogelijk. In artikel 5.6.2 van de planregels is namelijk een afwijkingsbevoegdheid neergelegd op grond waarvan het mogelijk is om nog 1 woning toe te voegen. Het standpunt van de raad dat het aantal woningen per saldo vermindert met 1, omdat er 8 bestaande woningen worden gesloopt, is daarom onjuist.

20.1.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat met het plan geen nieuwe woningen worden toegevoegd, zodat het plan op dit punt in lijn is met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. In de plantoelichting bij het herstelbesluit is vermeld dat geen sprake is van een toe-of afname van het aantal woningen. Er worden 8 woningen gesloopt, en het plan maakt een aantal van 7 stadsvilla’s mogelijk, waaraan op grond van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 5.6.2 van de planregels nog 1 woning kan worden toegevoegd. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld onder 18.2, maakt het plan geen permanente bewoning van hotelappartementen mogelijk, zodat deze 45 hotelappartementen niet als zelfstandige woningen kunnen worden gezien.

Het betoog slaagt niet.

Leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen

21.     [appellant sub 3] betoogt dat het plan in strijd met de artikelen 2.2.2 en 2.2.3 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is vastgesteld. Op grond van deze artikelen moeten bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht, wat niet is gebeurd.

21.1.  Op de zitting is gebleken dat de raad geen onderzoek heeft gedaan naar herbenutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende panden. Daartoe was hij op grond van de artikelen 2.2.2 en 2.2.3 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 wel verplicht. Het herstelbesluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en dient in zoverre te worden vernietigd.

Het betoog slaagt.

21.2.  Op de zitting heeft de raad toegelicht dat er evident geen vergelijkbare leegstaande monumentale, dan wel beeldbepalende panden in de gemeente Maastricht zijn die zijn gelegen binnen een groot terrein van een halve hectare, net naast het centrum en in een hoogwaardige wijk. Hoewel de Afdeling het standpunt van de raad op de zitting begrijpt dat het geen onderzoek kan doen naar iets wat er evident niet is, dient de plantoelichting op grond van artikel 2.2.2, derde lid, en artikel 2.2.3, derde lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 een verantwoording te bevatten over de wijze waarop invulling is gegeven aan de verplichting om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen. Omdat de raad op de zitting alsnog een toelichting heeft gegeven waarom herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen niet mogelijk is, zal de Afdeling onder 37 en verder van deze uitspraak bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen herstelbesluit in stand te laten.

Woon- en leefklimaat: geluid

22.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat de raad onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen van het plan zijn voor hun akoestisch woon- en leefklimaat. In het "Akoestisch onderzoek plan Palace in Maastricht" van Spider Monkey Consultancy van 9 december 2019 wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de functieaanduiding "horeca van categorie 3", die een restaurant en een loungebar planologisch mogelijk maakt, en waarvan niet publiekrechtelijk is geborgd dat alleen hotelgasten daarvan gebruik mogen maken.

[appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen verder dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van technische installaties, vliegverkeer en de (buiten)horeca. Evenmin zijn de twee buitenterrassen meegenomen. Al deze factoren hadden wel betrokken moeten worden bij de beoordeling van het akoestisch woon- en leefklimaat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1752).

22.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het akoestisch woon- en leefklimaat van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5]. De richtafstand voor het aspect geluid voor horeca in categorie 3 bedraagt 10 m voor het type "rustige woonwijk" als bedoeld in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). Van het restaurant en de loungebar mogen alleen hotelgasten gebruik maken.

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om twee gevelterrassen te exploiteren, elk met een oppervlakte van ongeveer 23 m2. De afstand tot het dichtstbijgelegen terras bedraagt vanaf de [locatie 3] (de woning van [appellant sub 1] en [appellant sub 6]), de [locatie 4] (de woning van [appellant sub 5]) en de [locatie 5] (de woning van [appellant sub 4]) respectievelijk 55 m, 63 m en 74 m. Uit rechtspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2018:3791) volgt dat, gelet op de beperkte omvang van het terras en de relatief grote afstand, er redelijkerwijs vanuit mag worden gegaan dat er geen overlast vanwege stemgeluid te verwachten valt. Desalniettemin heeft de raad de geluidbelasting berekend. De resultaten zijn neergelegd in het rapport "Notitie Stemgeluid gevelterras hotelfunctie Palace Wyck e.o." van Spider Monkey Consultancy van 3 december 2021. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met ruime marge aan de streefwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure wordt voldaan, gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde terras, de berekende waarden op de respectievelijke achtergevels en de aanwezigheid van een bestaande c.q. nog te realiseren tuinafscherming. De geluidbelasting (LAr, LT) berekend op 5 m hoogte van de achtergevels van de [locatie 3] en [locatie 4] en de [locatie 5] bedragen respectievelijk 29, 31 en 39 dB(A) etmaalwaarde (LAr, LT). De LAmax (piekgeluid) waarden liggen op 43, 45 en 50 dB(A). Aan de streefwaarde van 70 dB(A) kan bij alle 3 de woningen worden voldaan. De tuinen van de [locatie 3] en [locatie 4] worden afgeschermd door een bestaande, robuuste muur van 2 m hoog op de achtererfgrens. Bij de woning aan de [locatie 5] voorziet het bestemmingsplan in het realiseren van een geluidwerende voorziening van 2 m hoog, ten behoeve waarvan op de verbeelding de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening" is opgenomen en in artikel 5.5.1 een voorwaardelijke verplichting.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geluidsoverlast van technische installaties, zoals warmtepompen en airco’s, voor de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat valt onder de beoordeling van de richtafstand geluid onder stap 1 van de VNG-brochure. Voor het hotel als inrichting type b onder de Wet milieubeheer geldt dat het geluid afkomstig van het hotel altijd dient te voldoen aan de geluidsvoorschriften van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verder ligt het plangebied niet in een (Ke-)geluidszone van luchtverkeer. Er is dan ook geen sprake van overige geluidsbronnen met een substantiële geluidsbelasting. Cumulatie van geluid is, gelet op het bovenstaande, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aan de orde. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op de bestaande woningen. Geluidsoverlast van technische installaties, zoals warmtepompen en airco’s, is gereguleerd in afdeling 3.2 van het Bouwbesluit 2012. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1752, onder 5.2.1, gaat niet op, omdat in die situatie geen rekening was gehouden met de cumulatie van meerdere installaties en niet ziet op het meenemen van terrasgeluid in relatie tot cumulatie, aldus de raad.

22.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de planologisch voorziene ontwikkeling geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het akoestisch woon- en leefklimaat van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5]. Over het geluid afkomstig van het restaurant, de loungebar en de twee daartoe behorende terrassen blijkt uit de "Notitie Stemgeluid gevelterras hotelfunctie Palace Wyck e.o." van Spider Monkey Consultancy van 3 december 2021 dat bij alle drie de woningen aan de streefwaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde (LAr, LT) beoordelingsniveau en aan de streefwaarde van 70 dB(A) voor piekgeluid kan worden voldaan. Daarbij komt dat, zoals overwogen onder 10.4, op grond van de planregels alleen hotelgasten gebruik mogen maken van het restaurant, de loungebar en de daartoe behorende terrassen (zie ook overweging 24.4). De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de conclusie van het rapport "Akoestisch onderzoek plan Palace in Maastricht" van Spider Monkey Consultancy van 9 december 2019 onjuist of onvolledig is.

Anders dan [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onderzoek had moeten doen naar cumulatieve geluidbelasting als gevolg van technische installaties, vliegverkeer en de (buiten)horeca. Voor wat betreft geluidsoverlast van technische installaties afkomstig van de nieuwe hotelfunctie wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m uit de VNG-brochure, zodat de raad ervan mocht uitgaan dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder overweegt de Afdeling over het geluid afkomstig van warmtepompen behorende bij de stadsvilla’s dat via de geluidsnorm in artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 is geborgd dat omwonenden daar geen hinder van ondervinden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2445, mag de raad er in beginsel van uitgaan dat het voldoen aan de enkelvoudige norm zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 ook betekent dat zich geen onaanvaardbare cumulatieve geluidhinder zal voordoen. [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om aan dit uitgangspunt te twijfelen. De verwijzing naar de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1752, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat het niet was nagegaan of de geluidbelasting als gevolg van warmtepompen in overeenstemming is met een goed woon- en leefklimaat, treft geen doel. Daartoe overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan in die uitspraak wat betreft de woonfunctie aanzienlijk meer woningen mogelijk maakte (40 drie- en tweekamerwoningen en één woning ten behoeve van gezamenlijk gebruik tegenover 7 stadsvilla’s, waarvan er één mag worden gesplitst in twee woningen). Gelet op de toelichting van de raad op de zitting dat er maar één vliegroute over het plangebied richting de luchthaven van Maastricht voert, en dat daarbij ruim aan de relevante geluidsnorm kan worden voldaan, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat onevenredige geluidsoverlast is te verwachten van vliegverkeer.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat: lichtinval en privacy

23.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat het plan tot een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat leidt. Zij voeren daartoe aan dat de stadsvilla’s zon(licht) ontnemen aan hun woningen en achtertuinen. Ook wordt door de stadsvilla’s hun privacy ontnomen.

23.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de stadsvilla’s op het binnenterrein geen zonlicht ontnemen aan de aan de Bourgognestraat gelegen woningen en bijbehorende achtertuinen, omdat de woningen ten noorden daarvan worden gerealiseerd. Over de woning aan de

[locatie 5] heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de zonlichttoetreding in de huidige situatie wordt belemmerd door de aanwezigheid van een hoge schuur direct aansluitend aan de perceelsgrens, waardoor er volgens de raad geen sprake zal zijn van verminderde zonlichttoetreding als gevolg van het plan.

23.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan voor wat betreft het aspect lichtinval leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5]. Over de woning van [appellant sub 4] aan de [locatie 5] overweegt de Afdeling dat de zonlichttoetreding in de huidige situatie wordt belemmerd door de aanwezigheid van een schuur. De nieuwe woning die is voorzien ter plaatse van deze schuur zal maximaal 6.85 m bedragen, terwijl de schuur een goothoogte heeft van 5.83 m die geleidelijk oploopt naar een nokhoogte van 10.88 m. Gelet hierop en gelet op de afstand tussen de nieuwe woning en het perceel van [appellant sub 4] acht de Afdeling het niet aannemelijk dat hij wat betreft (zon)lichttoetreding in een nadeliger positie komt door de bouwhoogte van de nieuwe woningen. Over de woning van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] aan de [locatie 3] en de woning van [appellant sub 5] aan de [locatie 4] overweegt de Afdeling dat de stadsvilla’s die zijn voorzien ter hoogte van hun woningen een maximale bouwhoogte van 6.85 m hebben, wat lager is dan hun woningen. De stadsvilla’s zijn bovendien ten noorden van hun woningen en tuinen geprojecteerd. Uit de bezonningstudie uitgevoerd in opdracht van 2Rocks Development B.V. blijkt verder dat deze stadsvilla’s geen effect hebben op de bezonningssituatie van de woningen aan de [locatie 3] en [locatie 4]. Gelet hierop acht de Afdeling het niet aannemelijk dat [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] als gevolg van het plan een vermindering van zonlichttoetreding zullen ervaren.

Voorts overweegt de Afdeling dat de gevels van de stadsvilla’s die zich richten naar de woningen van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] op grond van artikel 5.2.2, onder g, van de planregels moeten worden voorzien van blinde gevels. Gelet hierop acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het plan wat betreft het aspect privacy leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5].

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

24.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] betogen dat de parkeerbehoefte in het bestemmingsplan onjuist is berekend en dat het aantal voorziene parkeerplaatsen ontoereikend is. De raad heeft namelijk geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het restaurant en de loungebar. De stelling in het rapport "Herontwikkelen Palace Wyck, parkeren en verkeer" van 11 november 2019 van Royal Haskoning DHV dat het restaurant geen verkeersaantrekkende werking heeft, is onjuist, omdat de toekomstige hotelexploitant in de veronderstelling is dat ook niet-hotelgasten van de horeca gebruik kunnen maken, zoals blijkt uit een artikel uit De Limburger van juni 2021.

[appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen verder dat de parkeerbehoefte van de twee buitenterrassen ten onrechte niet is meegerekend. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 februari 2020, ROE 19/1863, betogen zij dat de parkeerbehoefte van buitenterrassen in Maastricht standaard aanvullend wordt berekend aan de hand van de oppervlakte van de buitenterrassen en dus niet valt onder de parkeerbehoefte van de binnenoppervlakte. Evenmin heeft de raad de parkeerbehoefte van het personeel meegerekend. Uit de CROW-publicatie 317 "Kencijfers en parkeren verkeersgeneratie", waarnaar de raad verwijst, blijkt namelijk niet dat de parkeerbehoefte van het personeel is verdisconteerd in de normen.

[appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat bij het berekenen van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening is gehouden met de woningsplitsingsregel uit artikel 5.6.2 van de planregels.

24.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerbehoefte correct is berekend. In de parkeerbehoefte van 160 parkeerplaatsen kan volledig worden voorzien op eigen terrein door het realiseren van een ondergrondse parkeergarage in het plangebied. De parkeerbehoefte zal niet worden afgewenteld op de openbare ruimte of de openbare parkeergarages.

Het restaurant en de loungebar hebben geen verkeersaantrekkende werking, omdat alleen hotelgasten daarvan gebruik mogen maken. De toekomstige hotelexploitant heeft dit via een brief aan de gemeente bevestigd. De stelling ‘We hopen dat de buurt gezellig naar onze bar komt’ uit het artikel in De Limburger is van de hand van een journalist. RoyalhasKoning DHV heeft verder een aanvullend advies opgesteld, daterend van 30 november 2021, dat bevestigt dat in het rapport van 11 november 2019 de parkeerbehoefte van het personeel is meegerekend en dat de loungebar en het restaurant geen extra parkeerbehoefte genereren.

Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat ook de twee buitenterrassen geen verkeersaantrekkende werking hebben en extra parkeerbehoefte genereren. Uit het aanvullend advies van RoyalhasKoning DHV van 30 november 2021 blijkt dat de twee gevelterassen kleinschalig van aard zijn, in totaal kleiner dan 50 m2, en ondergeschikt en ondersteunend aan de hotelfunctie, bedoeld om in de eigen behoefte van de hotelgasten te voorzien. De uitspraak van de rechtbank Limburg waarnaar wordt verwezen gaat niet over het al dan niet verdisconteren van (de oppervlakte van) terrassen in de algehele parkeernorm van hotels. Uit die uitspraak volgt enkel dat bij terrassen een toename van parkeerhinder aannemelijk is als er al parkeerproblemen zijn.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de woningsplitsingsregel uit artikel 5.6.2 van de planregels geen parkeerbehoefte oplevert die niet is meegerekend. Het gaat om één woning aan de Wycker Grachtstraat waar ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - afwijkingsbevoegdheid 2" eventueel een splitsing kan plaatsvinden. De voorwaarden uit artikel 5.6.2 garanderen dat geen parkeeroverlast mag ontstaan ten gevolge van de splitsing.

24.2.  Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.

24.3.  Volgens artikel 5.5.5, aanhef en onder c, van de planregels is binnen de aanduiding "horeca van categorie 3" een restaurant met een loungebar op de begane grond, behorende bij het hotel ter plaatse en uitsluitend ten behoeve van de gasten van dat hotel, met een totale oppervlakte van 350 m2 bruto vloeroppervlak toegestaan.

In artikel 1.79 van de planregels is "terras" gedefinieerd als een plek behorende bij een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten.

Volgens artikel 5.6.2, aanhef en onder c, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - afwijkingsgebied 2" bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het verbod op woningsplitsing, ten behoeve van het toestaan van woningsplitsing, onder de voorwaarde dat de parkeerbalans in de omgeving niet nadelig wordt beïnvloed.

24.4.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de parkeerbehoefte van 160 parkeerplaatsen correct is berekend. Daartoe overweegt de Afdeling dat het restaurant met loungebar en de terrassen die ondergeschikt zijn aan de horecafunctie en alleen ten dienste daarvan mogen worden gebruikt, geen verkeersaantrekkende werking hebben. In de planregels is namelijk geborgd dat het restaurant met loungebar uitsluitend ten behoeve van de gasten van het hotel is toegestaan. Omdat het restaurant en de loungebar alleen ten dienste staan van de hotelgasten, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat ook de terrassen geen verkeersaantrekkende werking hebben. Alleen al hierom gaat de verwijzing van [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 februari 2020, ROE 19/1863, niet op.

Voorts overweegt de Afdeling dat de raad rekening heeft gehouden met de parkeerbehoefte van het personeel. Deze behoefte is namelijk verdisconteerd in de toegepaste parkeernorm uit de CROW-publicatie 317 "Kencijfers en parkeren verkeersgeneratie".

Ten slotte heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende rekening gehouden met de parkeerbehoefte van de extra woning die is toegestaan op grond van artikel 5.6.2., aanhef en onder c, van de planregels. In de planregels is namelijk voldoende geborgd dat de woningsplitsing niet mag leiden tot parkeeroverlast.

Het betoog slaagt niet.

Gebiedsbescherming

25.     [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen dat het plan in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is vastgesteld, omdat niet is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben op beschermde natuurgebieden. Het rapport van WSP van 9 januari 2023 kan volgens hen niet aan het herstelbesluit ten grondslag worden gelegd.

[appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen ook dat het rapport van Lievense Milieu B.V. van 21 november 2021 niet aan het herstelbesluit ten grondslag kan worden gelegd. De stikstofberekening is namelijk onder andere gebaseerd op gegevens uit het rapport ‘Herontwikkeling Palace Wyck, Parkeren en Verkeer’ van Royalhaskoning DHV van

11 november 2019. De conclusies van dit rapport zijn onjuist. Ook mist een publiekrechtelijke borging in de planregels dat het hotel daadwerkelijk gasloos zal worden gebouwd. [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] bestrijden het standpunt van de raad dat er geen planologische noodzaak is om gasloos bouwen te verankeren in de planregels. Zonder een verplichting om het hotel gasloos te bouwen kan op basis van de AERIUS-berekening uit dat rapport niet geoordeeld worden dat significante negatieve effecten op stikstofgevoelige natuur bij voorbaat zijn uitgesloten.

25.1.  Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) volgt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

25.2.  De Afdeling overweegt dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat een natuurlijk persoon die zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Verder volgt uit deze uitspraak dat individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.

25.3.  Deze situatie doet zich voor wanneer een Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van [appellant sub 3] en [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5]. Vaststaat dat de afstand van hun woningen tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied "Sint Pietersberg & Jekerdal" ongeveer 1.85 km bedraagt. Gelet hierop maakt het Natura 2000-gebied geen deel uit van de leefomgeving van [appellant sub 3] en [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5]. De conclusie is dat hun individuele belangen niet verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen.

25.4.  Nu de Wnb de belangen van [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] niet beschermt, laat de Afdeling met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door hen naar voren gebrachte beroepsgrond buiten beschouwing.

Uitvoerbaarheid: bodemkwaliteit en soortenbescherming

Bodemkwaliteit

26.     [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat de raad onvoldoende heeft onderzocht of de bodem van het plangebied is verontreinigd. De raad mocht het rapport "Bodemonderzoek en deelsaneringsplan locatie ‘Palace’ te Maastricht" van Witteveen+Bos van 18 februari 2011 niet aan het herstelbesluit ten grondslag leggen. Het rapport is meer dan 10 jaar oud en is daarmee gedateerd. Het gebruikmaken van dergelijke verouderde onderzoeksgegevens is in strijd met artikel 3.37 van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 3.1.1a van het Bro. De (nadelige) effecten van het bijna 10 jaar durende gebruik van het plangebied als opslag en stalling van voertuigen en materiaal dienen onderzocht te worden en kunnen niet, zoals de raad stelt, bezien worden als niet-bodembedreigend gebruik. Ter hoogte van de buurt Wyck stroomt het grondwater van oostelijke naar west-noordelijke richting van de Maas. Door de stroming van het grondwater worden diverse bodemverontreinigingen ondergronds verplaatst richting de Maas, dus ook door de gronden van het plangebied. Hier kunnen significante nieuwe verontreinigingen in zitten, zeker omdat rondom Wyck in het verleden zwaar vervuilende industrie was gevestigd.

26.1.  In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.

26.2.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bodemonderzoek van Witteveen+Bos van 18 februari 2011 voldoende representatief is en dat het zo goed als uitgesloten is dat er na 2011 ernstige verontreinigingen hebben kunnen plaatsvinden.

Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de grondwaterverontreiniging en de hieraan verbonden kosten voor de realisatie van het plan. In het plangebied is sterke verontreiniging met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (hierna: VOCI) aangetoond. Het is zeer aannemelijk dat de bron van deze verontreiniging buiten het plangebied ligt. De grondwaterverontreiniging met VOCI is opgenomen in het in 2014 vastgestelde "Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer Maastricht-Oost" (hierna: Ggb). Bij de realisatie van het plan wordt rekening gehouden met de aanwezige grondwaterverontreiniging in het plangebied en daarbuiten. In de beschikking op het saneringsplan is als voorwaarde opgenomen dat negatieve beïnvloeding van de grondwaterverontreiniging dient te worden voorkomen, zoals omschreven in paragraaf 5.4 en hoofdstuk 11 van het saneringsplan.

26.3.  De raad heeft in het kader van het herstelbesluit een actualiserend bodemonderzoek laten uitvoeren door Geonius. Het rapport "Actualiserend onderzoek "Palace" Maastricht" van 20 mei 2022 heeft tot doel het bepalen of er wijzigingen in de verontreinigingssituatie zijn opgetreden ten opzichte van het deelsaneringsplan van Witteveen+Bos. De conclusie van het rapport is dat de data die ten grondslag lagen aan de uitgangspunten van het bodemonderzoek en deelsaneringsplan uit 2010 niet zijn veranderd, en de besluiten en voorwaarden uit de beschikking van de gemeente uit 2011 nog steeds relevant en bindend zijn.

26.4.  [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] betogen ten onrechte dat de raad het plan niet had mogen vaststellen omdat het niet uitvoerbaar is. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het niet op voorhand duidelijk voor hem had moeten zijn dat er sprake is van een bodemverontreiniging die in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Voor dat standpunt is het rapport van Witteveen+Bos uit 2011 voldoende representatief. Nadien hebben er geen bodem- en grondwaterbedreigende activiteiten binnen het plangebied plaatsgevonden. De omstandigheid dat het rapport 10 jaar oud was ten tijde van de vaststelling van het plan betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad alleen al om die reden had moeten aannemen dat een aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Dat de raad het rapport van Witteveen+Bos uit 2011 ten grondslag heeft mogen leggen aan het plan wordt bevestigd in het rapport "Actualiserend onderzoek "Palace" Maastricht" van 20 mei 2022, opgesteld door Geonius. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met artikel 3.1.1a van het Bro heeft gehandeld.

Het betoog slaagt niet.

Soortenbescherming

27.     [appellant sub 3] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat geen deugdelijk onderzoek is gedaan naar de ruimtelijke effecten van het plan ten aanzien van flora en fauna en omdat de raad zich niet ervan heeft verzekerd dat de Wnb niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.

27.1.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen, als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

27.2.  De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de Wnb op voorhand redelijkerwijs niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Blijkens de plantoelichting bij het herstelbesluit is in het kader van de soortenbescherming een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om te bezien of mogelijke (verblijfplaatsen van) beschermde plant- en diersoorten worden verstoord als gevolg van de planontwikkeling. Op 2 februari 2022 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg een ontheffing in het kader van de Wnb verleend, en daaraan zijn voorschriften verbonden. De ontheffing is verleend voor bepaalde soorten in de periode 1 september 2022 tot 1 september 2025. Deze ontheffing is inmiddels onherroepelijk. De raad had aldus niet op voorhand redelijkerwijs moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Het betoog slaagt niet.

Financiële uitvoerbaarheid: staatssteun

28.     [appellant sub 3] betoogt dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun, omdat de initiatiefnemer van het plan op diverse vlakken door de gemeente financieel wordt ondersteund. Dit is het geval in het bestemmingsplantraject met daarbij behorende onderzoeken en bij betaling van planschade. Hierdoor is de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet verzekerd, aldus [appellant sub 3].

28.1.  Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) volgt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

28.2.  Ingevolge artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) moet de Europese Commissie op de hoogte worden gesteld van een voornemen tot invoering van een staatssteunmaatregel en mag deze maatregel niet worden uitgevoerd voordat de Commissie deze heeft goedgekeurd.

28.3.  De vraag of sprake is van ongeoorloofde staatssteun kan in een beroepsprocedure tegen een bestemmingsplan slechts indirect aan de orde komen en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel vormt voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De vraag of sprake is van staatssteun is immers niet relevant in het kader van de beoordeling van de ruimtelijke effecten van het bestemmingsplan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2637).

28.4.  Indien een appellant stelt dat ongeoorloofde staatssteun aan de orde zou zijn, dient beoordeeld te worden of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het bestemmingsplan financieel-economisch niet uitvoerbaar is.

28.5.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 11.4, brengt het relativiteitsvereiste met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van het VWEU, omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het plan niet uitvoerbaar is.

28.6.  Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 108, derde lid, van het VWEU strekt tot bescherming van de belangen van concurrenten. Daarnaast strekt dit artikel tot bescherming van justitiabelen die worden onderworpen aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2904 en 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892).

28.7.  De belangen van [appellant sub 3] komen voort uit zijn positie als eigenaar van een in het plangebied gelegen woning. Hij is geen concurrent van initiatiefnemer en heeft niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat hij is onderworpen aan een heffing die integrerend onderdeel uitmaakt van de door hem gestelde steunmaatregel. Het belang dat hij met zijn beroepsgrond wil beschermen is niet het belang dat maakt dat hij belanghebbende is bij het herstelbesluit. [appellant sub 3] valt daarom niet onder de beschermingsomvang van artikel 108, derde lid, van het VWEU (vergelijk de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 11.4). Dit artikel kent hem daarom geen rechten toe die hij voor de rechter kan afdwingen.

28.8.  Nu artikel 108, derde lid, van het VWEU de belangen van [appellant sub 3] niet beschermt, laat de Afdeling met toepassing van artikel 8:69a van de Awb de door [appellant sub 3] naar voren gebrachte beroepsgrond over de ongeoorloofde staatssteun buiten beschouwing.

Financiële uitvoerbaarheid: Didam-arrest en veranderde (markt)omstandigheden

29.     [appellant sub 3] betoogt dat de raad het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, had moeten betrekken bij de vaststelling van het herstelbesluit. Door dit niet te doen staat de uitvoerbaarheid van het plan niet vast.

29.1.  In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.

29.2.  In het arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."

29.3.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De gemeentelijke verkoop is bekendgemaakt middels onder andere openbare college- en raadsbesluiten waarbij andere partijen zich niet hebben gemeld als gegadigden voor de ontwikkellocatie. Bovendien regelt een bestemmingsplan niet door welke gegadigde het plan moet worden uitgevoerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2020, ECLI:NL:RVS:2022:1157). Verder heeft de ontwikkelaar overeenstemming bereikt met een particuliere partij over het leegstaande (naastgelegen) Palace gebouw dat eveneens deel uitmaakt van het plangebied. Hiermee kan een integrale invulling worden gegeven aan de ontwikkellocatie.

29.4.  Daargelaten of het in artikel 8:69a van de Awb vervatte relativiteitsvereiste zich in dit op zicht zou verzetten tegen vernietiging van het besluit en of uit wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd zonder meer kan worden geconcludeerd dat niet aan de onder 29.2 vermelde vereisten uit het arrest van de Hoge Raad is voldaan, betekenen de eventuele gevolgen van dit arrest voor de koopovereenkomst - die in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staat - tussen de gemeente Maastricht en 2Rocks Development B.V. niet op voorhand dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Los van de omstandigheid dat er geen andere gegadigde was, regelt het bestemmingsplan niet door welke gegadigde het plan moet worden uitgevoerd. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad redelijkerwijs op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat de daarvoor benodigde gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals nader is uitgewerkt in voormeld arrest, aan 2Rocks Development B.V. worden verkocht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1157).

Het betoog slaagt niet.

30.     [appellant sub 3] betoogt verder dat het plan financieel-economisch niet uitvoerbaar is, omdat de initiële intentieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer dateert van april 2016. De anterieure overeenkomst tussen voornoemde partijen dateert van april 2020. Gelet op de prijsstijgingen, rentestijgingen, inflatie, toenemende exploitatielasten, aanbodwijzigingen en (andere) veranderende (markt)omstandigheden stelt [appellant sub 3] dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan zonder actualisatie van de toetsing en besluitvorming door de raad niet langer is gegeven.

30.1.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. De in opdracht van de raad uitgevoerde actualisatie van de haalbaarheidsstudie toont dit aan en [appellant sub 3] heeft niets aangevoerd waaruit zou blijken dat 2Rocks Development B.V. de kosten van het project niet meer zou kunnen dragen. Weliswaar zijn de marktomstandigheden veranderd sinds de totstandkoming van de initiële intentieovereenkomst en de anterieure overeenkomst, waardoor de kosten voor de ontwikkeling van het project zijn gestegen, maar 2Rocks Development B.V. heeft op de zitting toegelicht dat deze prijsstijgingen ook weer worden doorberekend aan de exploitant. Een kostenstijging alleen is dus onvoldoende om ervan uit te gaan dat het plan om die reden niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Overige betogen

31.     [appellant sub 3] betoogt dat het plan in strijd met het provinciale beleid, waaronder het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en de Omgevingsverordening Limburg 2014, is vastgesteld. Verder heeft de raad volgens hem geen deugdelijk onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke effecten ten aanzien van verkeer en parkeren, water, geluid, de bodem, flora en fauna, de stikstofdepositie, externe veiligheid en archeologie. Volgens [appellant sub 3] heeft de raad de m.e.r.-procedure op onjuiste en onvolledige wijze doorlopen en heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3].

[appellant sub 3] heeft deze betogen niet onderbouwd. De Afdeling ziet daarom in deze gronden geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen.

Anders dan [appellant sub 3] betoogt, heeft de raad onder 5.1 van de plantoelichting omschreven hoe in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

De betogen slagen niet.

Evenredigheid

32.     [appellant sub 3] betoogt dat hij door de vaststelling van het plan onevenredig wordt benadeeld. Hij is 92 jaar oud en het wegbestemmen van zijn woning, waar hij al die jaren heeft gewoond, heeft voor hem vergaande gevolgen. Hij is opgegroeid en geworteld in zijn huis en omgeving.

[appellant sub 3] betoogt ook dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het belang bij de vaststelling van het plan zwaarder weegt dan de bestaande belangen en rechten van [appellant sub 3]. De raad heeft zijn stelling dat het perceel van [appellant sub 3] nodig is voor de ontwikkeling van het totaalconcept niet deugdelijk gemotiveerd. De raad heeft geen onderzoek uitgevoerd om te kunnen beoordelen of het behouden van zijn woning ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad heeft geen rapport ingebracht waaruit blijkt dat het beoogde plan niet kan worden uitgevoerd zonder wegbestemming van zijn woning. Evenmin is onderzocht of kan worden volstaan met een gedeeltelijke wegbestemming en onteigening dan wel of om de woning heen kan worden gebouwd. Dat wringt te meer nu op nagenoeg dezelfde plek een nieuwe woning is voorzien, en volgens de afwijkingsbevoegdheid van artikel 5.4.1 van de planregels het bouwvlak van deze woning zelfs nog verder op het perceel van [appellant sub 3] geprojecteerd kan worden.

[appellant sub 3] betoogt voorts dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of het versterken van de woonfunctie niet beter is voor het gebied dan de nu voorziene ontwikkeling. Het vorige bestemmingsplan

"St. Maartenspoort/Wyck" ging uit van het principe van het versterken van de woonfunctie. De omstandigheid dat het karakteristieke pand van [appellant sub 3] onder het vorige plan was aangeduid als beschermd stadsgezicht Zone C, betekent volgens [appellant sub 3] dat de raad een des te groter gewicht had moeten toekennen aan het toestaan van een woonfunctie. De raad heeft de wijziging van dit planologische inzicht niet deugdelijk gemotiveerd en nagelaten te onderzoeken of een uitbreiding van de woonfunctie mogelijk is.

[appellant sub 3] betoogt dat het plan inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht en in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Eerste Protocol bij het EVRM). De inbreuk op zijn eigendomsrecht is onvoldoende evenwichtig afgewogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1017).

32.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 3] niet onevenredig wordt benadeeld door het wegbestemmen van zijn woning en dat zijn belang op voldoende evenwichtige wijze is afgewogen. Bij de onteigening zal sprake zijn van een volledige schadeloosstelling. Het wegbestemmen van de woning van [appellant sub 3] is in het algemeen belang. Het bestemmingsplan omvat de herontwikkeling van het gebied tussen grofweg de Lage Barakken, de Bourgognestraat, de Wycker Grachtstraat en de Wycker Brugstraat in Maastricht. Deze herontwikkeling houdt niet alleen de bouw van een hotel in, maar ook de bouw van 7 stadsvilla’s, waarvan er één mag worden gesplitst in twee woningen, en een ondergrondse parkeergarage. Daarnaast worden er (openbare) verbindingsroutes gerealiseerd in de vorm van nieuwe straatjes met binnenstadbestrating, kenmerkend voor het centrum van Maastricht. Dit met als doel een einde te maken aan de verpauperde bebouwing ter plaatse, bestaande uit een oude cinema, verouderde garages die beklad zijn met graffiti en verouderde woningen.

De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het noodzakelijk is om de bebouwing aan een deel van de Bourgognestraat en de Lage Barakken te slopen ten behoeve van de realisatie van het plan. Handhaving van de woning van [appellant sub 3] maakt het realiseren van de ondergrondse parkeergarage en het bovengrondse programma onhaalbaar en is daarom vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk. Bovendien is de woning van [appellant sub 3] vanuit cultuur- en bouwhistorisch oogpunt niet zodanig waardevol of uniek dat deze behouden zou moeten blijven.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een uitbreiding van de woonfunctie binnen het plangebied nooit een realistisch alternatief is geweest. Op grond van het bestemmingsplan "St. Maartenspoort/Wyck" is al vanaf 2001 woningbouw toegestaan in het plangebied, maar er heeft zich nooit een initiatiefnemer gemeld met een plan om daar alleen woningbouw te realiseren. Een uitbreiding van de woonfunctie binnen het plangebied is bovendien vanuit gemeentelijk, regionaal en provinciaal beleidsmatig oogpunt ongewenst, zo volgt uit de Woonprogrammering Maastricht 2016, de Woonprogrammering Maastricht 2020, alsmede de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Omgevingsverordening Limburg 2014.

32.2.  De Afdeling overweegt dat een bestaand legaal bouwwerk of gebruik in beginsel als zodanig in het bestemmingsplan moet worden bestemd. Als nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale bouwwerk of gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht als de raad aannemelijk maakt dat het bouwwerk op termijn zal worden verwijderd of het gebruik op termijn zal worden beëindigd. Met het overgangsrecht wordt namelijk beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen.

32.3.  In het plan is de woning van [appellant sub 3] wegbestemd en rust op de gronden de bestemming "Horeca van categorie 5" en de aanduiding "specifieke vorm van horeca-hotelappartementen". Het achterste deel van het perceel van [appellant sub 3] krijgt de functieaanduiding "wonen" ten behoeve van de realisering van 1 stadsvilla.

32.4.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat [appellant sub 3] niet onevenredig wordt benadeeld door het wegbestemmen van zijn woning en de als gevolg daarvan beoogde onteigening. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het algemeen belang dat gediend is met het plan zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant sub 3] bij het behoud van zijn woning. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van [appellant sub 3] onvoldoende heeft meegewogen. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Het wegbestemmen van de woning van [appellant sub 3] dient een algemeen belang. Door de sloop van de rij woningen aan de Bourgognestraat die, behalve de woning van [appellant sub 3], allemaal leeg staan, wordt de herontwikkeling van het gebied tussen de Lage Barakken, de Bourgognestraat, de Wycker Grachtstraat en de Wycker Brugstraat mogelijk gemaakt. Deze herontwikkeling heeft als doel een einde te maken aan de verpauperde bebouwing ter plaatse. De herontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt kan niet worden bereikt als de woning van [appellant sub 3] behouden blijft. Zijn woning ligt op een centrale plek in het plangebied. Behoud van zijn woning zou betekenen dat de ondergrondse parkeergarage, het gebouw waarin de hotelappartementen worden verwezenlijkt en 2 stadsvilla’s niet kunnen worden gerealiseerd. Op de zitting heeft de architect toegelicht dat er geen opties mogelijk waren waarbij de woning van [appellant sub 3] kon worden behouden. Een alternatief waarbij om zijn woning heen zou worden gebouwd was niet haalbaar.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven waarbij zowel de woning van [appellant sub 3] behouden kan blijven als het plan kan worden gerealiseerd. De Afdeling begrijpt dat het wegbestemmen van de woning aangrijpende gevolgen voor [appellant sub 3] heeft. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter voldoende onderbouwd dat het onvermijdelijk is dat de woning van [appellant sub 3] moet wijken in het kader van de herontwikkeling. De raad heeft daarbij een doorslaggevend belang mogen hechten aan de omstandigheid dat [appellant sub 3] volledig schadeloos zal worden gesteld en de omstandigheid dat er geen alternatief bestaat voor de projectrealisatie.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

33.     [appellant sub 3] betoogt ten onrechte dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of het versterken van de woonfunctie passender is dan de voorziene ontwikkeling. Daartoe overweegt de Afdeling dat aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onderzoek had moeten doen naar de mogelijkheden om de woonfunctie in het plangebied uit te breiden vanwege de waarde van het betrokken gebied als beschermd stadsgezicht.

Het betoog slaagt in zoverre ook niet.

34.     Over het betoog van [appellant sub 3] dat het plan een onaanvaardbare inbreuk vormt op zijn eigendomsrecht en dat de raad deze inbreuk onvoldoende evenwichtig heeft afgewogen, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, voor zover hier van belang, heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer 200907391/1/H2, www.raadvanstate.nl) en is een bestemmingsplanregeling een zodanige regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, zaaknummer 200301877/1, www.raadvanstate.nl).

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de vaststelling van het plan het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht op de gronden van [appellant sub 3] is geschonden en dat de raad de belangen van [appellant sub 3] niet op voldoende evenwichtige wijze heeft afgewogen. De Afdeling verwijst daarbij naar wat hiervoor is overwogen over het wegbestemmen van de woning van [appellant sub 3]. Dit beziet de Afdeling in het licht van de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van nieuwe bestemmingen en regels.

Het betoog slaagt in zoverre ook niet.

Verzoek benoeming deskundige

35.     [appellant sub 3] heeft de Afdeling verzocht om een deskundige te benoemen. De deskundige zou moeten beoordelen of het hotelinitiatief voldoende onderscheidend is en/of het voldoende aanvullende vraag zal generen en of de woning van [appellant sub 3] binnen de beoogde ontwikkeling kan worden behouden.

35.1.  Artikel 8:47 van de Awb geeft de bestuursrechter de bevoegdheid een deskundige te benoemen. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van de bestuursrechter. De Afdeling vindt het in dit geval niet nodig een deskundige te benoemen, mede gelet op al wat hiervoor is geoordeeld.

Conclusie over het herstelbesluit

36.     De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] tegen het herstelbesluit zijn ongegrond. Het beroep van [appellant sub 3] tegen het herstelbesluit is, gelet op wat de Afdeling onder 21.1 heeft overwogen, gegrond. Dat besluit moet in zoverre worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

In stand laten rechtsgevolgen

37.     De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 28 februari 2023 in stand te laten.

37.1.  Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad op de zitting alsnog heeft toegelicht waarom het project niet in een leegstaand monumentaal of beeldbepalend gebouw kan worden gerealiseerd, omdat er evident geen leegstaande monumentale panden of beeldbepalende gebouwen zijn die voldoen aan de eisen waaraan het plangebied voldoet. Daarom is onderzoek daarnaar achterwege gelaten. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.

37.2.  Omdat de raad daarmee het zorgvuldigheidsgebrek als bedoeld onder 21.1 heeft hersteld en de overige beroepsgronden van [appellant sub 3], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] tegen het herstelbesluit niet slagen, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen herstelbesluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, geheel in stand te laten.

Het besluit van 20 april 2021

38.     Onder deze omstandigheden en omdat niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] tegen het besluit van

20 april 2021, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat zij geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun beroepen tegen dit besluit. De beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] tegen het besluit van 20 april 2021 zijn daarom niet-ontvankelijk.

Overschrijding redelijke termijn

39.     [appellant sub 2] en [appellant sub 3] verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.

39.1.  Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, voor zover hier van belang, heeft eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is vastgesteld.

39.2.  Met de vaststelling van het bestemmingsplan is ook een beslissing genomen over de burgerlijke rechten en verplichtingen van

[appellant sub 2] en [appellant sub 3], als bedoeld in artikel 6 van het EVRM (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA5515, onder 2.45.5). Voor een zaak die door de Afdeling zonder voorafgaande bezwaarfase in eerste en enige aanleg wordt behandeld, is het uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar uitspraak moet zijn gedaan. Die termijn begint in een zaak over een bestemmingsplan, dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, te lopen op het moment dat de betrokkene beroep instelt tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het Hof) (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, nr. 30979/96, AB 2001, 86, en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, JB 2006, 134). Zoals uit deze rechtspraak volgt, dient bij de beoordeling van de te hanteren redelijke termijn de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen.

39.3.  Voor [appellant sub 2] is de redelijke termijn aangevangen met de ontvangst van haar beroepschrift op 6 juli 2021. Voor [appellant sub 3] en [appellant sub 3B] is de redelijke termijn aangevangen op 8 juli 2021. Vanaf de momenten van ontvangst van de beroepen tot de datum van deze uitspraak zijn bijna drie jaren verstreken. Dat betekent een overschrijding van de redelijke termijn met 11 maanden.

39.4.  Bij brief van 13 oktober 2022 heeft de raad de Afdeling verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, omdat de raad in februari 2023 een herstelbesluit zou nemen. Het herstelbesluit is genomen op 28 februari 2023. Dit betekent dat tot 16 april 2023 beroep kon worden ingesteld tegen het herstelbesluit. Tussen het moment dat de raad de Afdeling heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en het verstrijken van de beroepstermijn zit 6 maanden.

39.5.  Naar het oordeel van de Afdeling vormt het herstelbesluit geen reden voor verlenging van de redelijke termijn. Het staat de raad vrij om gebruik te maken van zijn wettelijke bevoegdheid om het bestemmingsplan te herzien op het moment dat hij dat nodig acht. In dit geval heeft de raad het plan tijdens de beroepsprocedure gewijzigd in reactie op de tegen het besluit van 20 april 2021 aangevoerde beroepsgronden, met als gevolg dat de behandeling van de zaak moest worden aangehouden. De schadevergoeding die hieruit voortvloeit dient voor rekening te komen van de raad.

39.6.  Zoals hiervoor overwogen, zijn 6 maanden van de overschrijding van de redelijk termijn toe te rekenen aan de raad. Voor zover de overschrijding meer dan 6 maanden bedraagt, is de overschrijding toe te rekenen aan de Afdeling. De raad en de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staat) zullen naar rato tot vergoeding van de schade worden veroordeeld.

39.7.  Bij de bepaling van de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

39.8.  De Afdeling komt tot de volgende bedragen voor de schadevergoeding.

Het beroepschrift van [appellant sub 2] is op 6 juli 2021 binnengekomen bij de Afdeling. De schadevergoeding bedraagt € 1.000,00. Hiervan dient de raad € 545,45 te vergoeden (6/11e van € 1.000,00) en de Staat € 454,55 (5/11e van € 1.000,00).

Het beroepschrift van [appellant sub 3] en [appellant sub 3B] is op 8 juli 2021 binnengekomen bij de Afdeling. Het aan hen individueel toe te kennen bedrag aan schadevergoeding bedraagt € 1.000,00. De Afdeling heeft evenwel in de omstandigheid dat zij gezamenlijk beroep hebben ingesteld, aanleiding gezien dit bedrag te matigen, in de zin dat zij per persoon € 500,00 krijgen toegekend. Hiervan dient de raad € 272,72 te vergoeden (6/11e van € 500,00) en de Staat € 227,28 (5/11e van € 500,00). Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het instellen van een gezamenlijk beroep in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die zij hebben ondervonden vanwege de te lang durende procedure. Door gezamenlijk beroep in te stellen hebben zij de voor- en nadelen van het voeren van deze procedure kunnen delen.

Proceskosten

40.     De Afdeling zal de raad niet alleen in de proceskosten van [appellant sub 3] veroordelen, maar ook in de proceskosten van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5], omdat het herstelbesluit is genomen naar aanleiding van de beroepen van ieder van hen. Voor ieder van hen geldt dat de raad ten minste aan één beroepsgrond is tegemoetgekomen in het herstelbesluit.

41.     Voor [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dient de raad op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

42.     Voor [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] dient de raad op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

Het gaat hier om vier afzonderlijke, maar identieke beroepen die door één en dezelfde rechtsbijstandverlener zijn ingediend. De beroepen worden daarom op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd als één zaak. Aangezien het vier samenhangende zaken betreft, dient de vermenigvuldigingsfactor 1,5 te worden toegepast ingevolge onderdeel C2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit geeft aanleiding om te bepalen dat aan hen tezamen een bedrag van € 3.281,25 aan kosten voor verleende rechtsbijstand moet worden vergoed.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1],

[appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 20 april 2021 van de raad van de gemeente Maastricht tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 1], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] tegen het besluit van 28 februari 2023 van de raad van de gemeente Maastricht tot opnieuw en gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." ongegrond;

III.      verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van 28 februari 2023 van de raad van de gemeente Maastricht tot opnieuw en gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 28 februari 2023 van de raad van de gemeente Maastricht tot opnieuw en gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o.";

V.       bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder IV. vernietigde besluit van 28 februari 2023 tot opnieuw en gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Palace Wyck e.o." geheel in stand blijven;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Maastricht tot betaling van een schadevergoeding van:

-         € 545,45 aan [appellant sub 2];

-         € 272,72 aan [appellant sub 3A];

-         € 272,72 aan [appellant sub 3B];

VII.     veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling van een schadevergoeding van:

-         € 454,55 aan [appellant sub 2];

-         € 227,28 aan [appellant sub 3A];

-         € 227,28 aan [appellant sub 3B];

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Maastricht tot vergoeding van bij:

-         [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en

[appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.281,25, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

-         [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

-         [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IX.      gelast dat de raad van de gemeente Maastricht aan:

-         [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt;

-         [appellant sub 2] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt;

-         [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

-         [appellant sub 4] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt;

-         [appellant sub 5] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt;

-         [appellant sub 6] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzitter

w.g. Graaff-Haasnoot
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024

531-1010

BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 6 luidt:

"Recht op een eerlijk proces

1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.

3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;

b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;

c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;

d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;

e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt."

Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 1 luidt:

"Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft het recht op het ongestoorde genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren"

Algemene wet Bestuursrecht

Artikel 6:19, eerste lid, luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

Artikel 8:72, derde lid, luidt:

"De bestuursrechter kan bepalen dat:

a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b .zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan."

Artikel 8:69a luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7, eerste lid, luidt:

"Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8."

Artikel 2.8, eerste lid, luidt:

"Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied."

Artikel 2.8, derde lid, luidt:

"Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten."

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1, eerste lid, luidt:

"De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied."

Artikel 3.8, eerste lid, luidt:

"Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a.de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

b. indien in het ontwerp gronden zijn aangewezen waarvan de bestemming in de naaste toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt, kennisgeving tevens geschiedt aan diegenen die in de basisregistratie kadaster staan vermeld als eigenaar van die gronden of als beperkt gerechtigde op die gronden;

c. door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht;

d. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan."

Artikel 3.37 luidt:

"1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en nadere regels omtrent inhoud en uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Tevens kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de bij een plan behorende toelichting.

2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorts regels worden gesteld omtrent het gebruik van gegevens en onderzoeken die ten grondslag liggen aan bestemmingsplannen en inpassingsplannen."

Bouwbesluit 2012

Artikel 3.8, tweede lid, luidt:

"Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai."

Via deze rechtstreeks opgenomen geluidsnorm is geborgd dat omwonenden geen hinder mogen ondervinden van de warmtepomp.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.1a luidt:

"Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar."

Artikel 3.1.6 luidt:

"1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

a.       een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b.       een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c.       de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d.       de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e.       een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f.        de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a.       er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b.       indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c.       indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst.

4. Een onderzoek naar de actuele regionale behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

5. Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:

a.       een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
b.       voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
c.       een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken."

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 2, eerste lid, luidt:

"Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

a.       ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief; […]"

Artikel 3 luidt:

"1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.

3.       Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn."

Omgevingsverordening Limburg 2014

Artikel 2.2.2 luidt:

"1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.

3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid."

Artikel 2.2.3 luidt:

"1. Een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies(s) betrekt daarbij tevens de mogelijkheid om deze functies(s) in leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen.

2. Wanneer herbenutting van leegstaande monumentale gebouwen zoals bedoeld in het eerste lid niet mogelijk blijkt, wordt bij de beoordeling van het toestaan van nieuwe functie(s) ook de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande beeldbepalende gebouwen betrokken.

3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid."

Artikel 2.4.2 luidt:

"1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.

3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.

5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid."

Bestemmingsplan "Palace Wyck e.o."

Artikel 1.57 van de planregels definieert "hotelappartement" als volgt:

"een verblijfsaccommodatie die als volgt wordt onderverdeeld:

hotelappartement I:

een verblijfsaccommodatie voor maximaal 4 personen met een omvang van minimaal 35 m², die bedoeld is voor het bedrijfsmatig aanbieden van logies met hotelservice, voor zowel kortdurend hotelverblijf alsmede voor langer verblijf van maximaal een half jaar aan natuurlijke personen die elders hun hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfsplaats hebben. Het appartement is voorzien van een pantry, toilet en een douche en is uitdrukkelijk niet bedoeld voor tijdelijke of permanente bewoning;

hotelappartement II:

een verblijfsaccommodatie voor maximaal 4 personen met een omvang van minimaal 35 m², die bedoeld is voor het bedrijfsmatig aanbieden van logies met hotelservice, voor verblijf van minimaal 4 weken en maximaal een half jaar aan natuurlijke personen die elders hun hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfsplaats hebben. Het appartement is voorzien van een pantry, toilet en een douche en is uitdrukkelijk niet bedoeld voor tijdelijke of permanente bewoning."

Artikel 5.1 luidt als volgt:

"De voor 'Gemengd-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       horeca van categorie 5 bestaande uit een hotel in het segment viersterren superieur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 5 (h=5)';
b.       horeca van categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3 (h=3)': 
c.       aan de functie onder a. ondergeschikte kantoorfuncties en vergaderruimten;
d.       aan de functie onder a. ondergeschikte detailhandel;
e.       aan de functies onder a. en b. ondergeschikte opslag;
f.        hotelappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotelappartementen (sh-ha)';  
g.       wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen (w)';      
h.       een niet-openbare parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage (pg)';
i.        een terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras (tr)';
j.        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - beschermd stadsgezicht (swr-bs)' tevens voor de bescherming van het op deze gronden aanwezige beschermd stadsgezicht;  
k.       interne ontsluitingswegen, langzaamverkeersroutes en paden;     
l.        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
m.      tuinen en erven ten behoeve van het wonen;    
n.       groenvoorzieningen;   
o.       additionele voorzieningen."

5.2.2 Gebouwen

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.       binnen de aanduiding 'wonen' mag per bouwvlak maximaal 1 woning worden gebouwd;
b.       gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
c.       elk bouwvlak mag volledig worden bebouwd;     
d.       de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;  
e.       de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
f.        ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - balkons’ [-sba-b] is het niet toegestaan balkons aan het gebouw te realiseren.
g.       ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding-blinde gevel [sba-bg]’ dienen de gevels zodanig te worden uitgevoerd dat er geen ramen of uitsneden op de verdieping worden gerealiseerd;
h.       de maximale bouwdiepte van de parkeergarage bedraagt 12 m;
i.        ide dakhelling dient 60° te bedragen ter plaatse van de aanduiding ‘dakhelling (graden)’;"

Artikel 5.5.5 luidt als volgt:

"Ten aanzien van de conform artikel 5 lid 1 sub a. en b. toegestane horecafuncties gelden de volgende gebruiksregels:

a.       binnen de gezamenlijke aanduidingen 'horeca van categorie 5' is gezamenlijk een hotel toegestaan met maximaal 81 hotelkamers, maximaal 12 familiekamers, maximaal 33 hotelappartementen I en maximaal 12 hotelappartementen II;
b.       de hotelappartementen I en hotelappartementen II als bedoeld onder a. mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotelappartementen' worden gerealiseerd;
c.       binnen de aanduiding 'horeca van categorie 3' is een restaurant met een loungebar op de begane grond, behorende bij het hotel ter plaatse en uitsluitend ten behoeve van de gasten van dat hotel, met een totale oppervlakte van maximaal 350 m² b.v.o. toegestaan.
d.       de hotelkamers en de familiekamers als bedoeld onder a. mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan dat 33 hotelappartementen I en 12 hotelappartementen II zijn gerealiseerd."

Artikel 5.6.2 luidt als volgt:

"Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied 2' bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 5.9 ten behoeve van het toestaan van woningsplitsing, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

a.       er mag maximaal één woning worden toegevoegd;
b.       de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
c.       de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet nadelig worden beïnvloed;
d.       aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden."