Uitspraak 201101702/1/R3


Volledige tekst

201101702/1/R3.
Datum uitspraak: 1 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Deurne,
2. [appellant sub 2], wonend te Liessel, gemeente Deurne,
3. de stichting Stichting De Peelbloem, gevestigd te Deurne,

en

de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, en Stichting De Peelbloem bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. T. Segers, advocaat te 's-Hertogenbosch, [appellant sub 2], bijgestaan door F.J. Kütschruiter, Stichting De Peelbloem, vertegenwoordigd door H.P. Bouwmans en mr. E.T. Stevens, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.H. de Greef en mr. R.E.H.G. Paping-Driessen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het beroep van [appellant sub 1]

2.1. De raad betoogt dat [appellant sub 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij niet tijdig een zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend en er geen verschoonbare reden is geweest voor het te laat indienen hiervan.

2.1.1. [appellant sub 1], wonende aan de [locatie 1] te Deurne, betoogt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze tegen het ontwerpplan in te dienen. Naar zijn stellen behoefde hij niet te vermoeden dat het ontwerpplan voorzag in de aanduiding "paardenhouderij" ter plaatse van het perceel Bakelseweg 32. Bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) werd melding gemaakt van één, op een andere situatie betrekking hebbende, inhoudelijke wijziging. Pas bij de kennisgeving van het ontwerpplan werd melding gemaakt van meerdere wijzigingen. Bovendien zou inzage ook geen uitkomst hebben gebracht nu in de toelichting van het ontwerpplan is vermeld dat de aanduiding "paardenhouderij" is toegekend aan het perceel Bakelseweg 34, terwijl dit het perceel Bakelseweg 32 moet zijn. Voorts is [appellant sub 1] bij de aan de bestemmingsplanprocedure parallel lopende bouwvergunningsprocedure naar zijn stellen ten onrechte niet door het college van burgemeester en wethouders geattendeerd op de terinzagelegging van het ontwerpplan.

2.1.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.1.3. Ingevolge artikel 1.3.1, eerste lid, van het Bro, voor zover hier van belang, geeft een bestuursorgaan dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, voor te bereiden, kennis van dat voornemen met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Awb.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

2.1.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juni 2010 in zaak nr. 200901350/1/R3), vangt ingevolge de Wro de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan en maakt het doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Bro geen onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure. Mede omdat in die fase nog ontwikkelingen kunnen optreden hoeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Bro verder niet identiek te zijn aan een kennisgeving van het ontwerpplan. Niet in geschil is dat het perceel waaraan in het plan de aanduiding "paardenhouderij" is toegekend in de kennisgeving van het ontwerpplan is genoemd. Gelet hierop ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1] gestelde ten aanzien van de verschillen in de kennisgevingen geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ten aanzien van het ontwerpbesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dat in de plantoelichting van het ontwerpplan staat dat de aanduiding "paardenhouderij" is toegekend aan het perceel Bakelseweg 34, terwijl dit in zijn ogen Bakelseweg 32 moet zijn, maakt dat niet anders, reeds omdat [appellant sub 1] de gelegenheid had en het tot zijn verantwoordelijkheid behoorde om het ontwerpplan inclusief de verbeelding tijdig te raadplegen teneinde hiertegen tijdig een zienswijze in te dienen. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld, nu het aannemelijk is te achten dat het niet noemen van de terinzagelegging geen gevolg is van het bewust achterhouden van informatie maar van besluitvorming door verschillende bestuursorganen.

Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat voor het ontbreken van een tijdig ingediende zienswijze geen verschoonbare grond is aangevoerd. Gelet hierop dient het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.2. De raad voert aan dat het beroep van [appellant sub 2] in verband met het ontbreken van een belang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het perceel [locatie 2] te Neerkant, waarvan [appellant sub 2] eigenaar is, buiten de begrenzingen van het voorliggende herzieningsplan ligt. Genoemd perceel ligt weliswaar binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied", maar de raad heeft geen aanleiding gezien om de bestemming op dat perceel te wijzigen.

2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.2. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" waarin aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van een eerdere onthouding van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Voorts is vanwege beleidswijzigingen en de bestuurlijke behoefte aan herstel van omissies en onduidelijkheden een aantal wijzigingen doorgevoerd.

Anders dan de raad betoogt, komt [appellant sub 2] als eigenaar van het in het bestemmingsplan "Buitengebied" opgenomen perceel [locatie 2] reeds op die grond een rechtstreeks belang toe in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, nu het betoog van [appellant sub 2] dat zijn perceel vanwege een vergunde situatie ook in aanmerking moet komen voor een aanpassing, dient te worden opgevat als te zijn gericht tegen de plangrens van het voorliggende plan.

2.3. [appellant sub 2] betoogt dat het bouwvlak op het perceel [locatie 2], gelet op de vergunde varkensstal die niet geheel binnen het bouwvlak valt, dient te worden vergroot. De vergunning van de varkensstal is weliswaar ingetrokken, maar deze intrekking is nog niet onherroepelijk. Een vergroting van het bouwvlak had in het voorliggende plan opgenomen dienen te worden, aldus [appellant sub 2].

2.3.1. De raad voert aan dat in 2001 aan [appellant sub 2] een bouwvergunning overeenkomstig het destijds geldende bestemmingsplan is verleend voor het oprichten van een varkensstal op genoemd perceel. Weliswaar zou het vergunde bouwwerk buiten het bouwvlak komen te staan, maar omdat geen gebruik is gemaakt van deze vergunning, is deze bij besluit van 19 mei 2009 ingetrokken.

2.3.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat in het voorliggende plan naast de reparatie van een aantal onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied" waaraan het college van gedeputeerde staten goedkeuring heeft onthouden, ook door de raad gewenste beleidswijzigingen en herstel van omissies en onduidelijkheden zijn opgenomen. De door de raad nagestreefde beperking om alleen percelen in het voorliggende plan op te nemen indien zich één van de hiervoor genoemde omstandigheden voordoet, is niet onredelijk te achten. De vergunning voor de varkensstal is ingetrokken en [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een verandering van omstandigheden is opgetreden, in verband waarmee het in de rede had gelegen het perceel in het voorliggende plan te betrekken. Het betoog faalt.

2.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van Stichting De Peelbloem

2.5. Stichting De Peelbloem richt haar beroep tegen het ontbreken van de aanduiding "dagopvang" op het perceel Voortseweg 9 te Deurne. In dit verband voert zij aan dat de ter plaatse door haar geëxploiteerde minicamping en dagopvang weliswaar binnen een landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) liggen, maar een geurgevoelige activiteit als een dagopvang geen extra belemmering oplevert voor de uitbreidingsmogelijkheden van de in de nabijheid aanwezige intensieve veehouderijen, omdat er reeds andere geurgevoelige objecten, namelijk burgerwoningen, op korte afstand van die veehouderijen aanwezig zijn. Ook is de verwijdering van de wel in het ontwerpplan opgenomen aanduiding "dagopvang" op het perceel Voortseweg 9 geheel ongemotiveerd gebleven. Gelet op de medewerking van het gemeentebestuur bij de totstandbrenging van de minicamping en dagopvang, is deze wijziging in strijd met het vertrouwensbeginsel, aldus Stichting De Peelbloem.

2.5.1. De raad betoogt dat de in het ontwerpplan opgenomen aanduiding "dagopvang" op het perceel Voortseweg 9 naar aanleiding van een zienswijze van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant is verwijderd. In die zienswijze heeft het college van gedeputeerde staten gesteld dat een LOG primair bedoeld is voor agrarische functies, met name intensieve veehouderijen. De mogelijkheid van nevenactiviteiten in de vorm van een dagopvang acht het college strijdig met de ontwikkelingsdoelstellingen van een LOG.

2.5.2. Daargelaten het antwoord op de vraag in hoeverre het één en ander de raad bindt, heeft Stichting De Peelbloem niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad toezeggingen zijn gedaan waaraan rechten kunnen worden ontleend dat de aanduiding "dagopvang" zou worden opgenomen in het vastgestelde plan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door het college van burgemeester en wethouders in 2007 verleende binnenplanse vrijstelling geen dagopvang, maar een minicamping toeliet. Dat de aanduiding "dagopvang" wel in het ontwerpplan was opgenomen, brengt niet met zich dat de raad hier bij de vaststelling van het plan niet van af mag wijken. Zou dit anders zijn, dan zou de terinzagelegging en de mogelijkheid ter zake een zienswijze in te dienen zinledig zijn. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.

2.5.3. Niet in geschil is dat het perceel Voortseweg 9 binnen het kader van het reconstructieplan "De Peel" als primair LOG is aangeduid. Binnen de primaire gebieden dient in eerste instantie de ontwikkeling van nieuwe intensieve veehouderijen plaats te vinden.

De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid, maar dat hij daarmee wel rekening dient te houden. De enkele verwijzing naar het standpunt van het college van gedeputeerde staten kan derhalve niet als een afdoende motivering worden aangemerkt. Dit klemt te meer waar ter zitting naar voren is gekomen dat de raad niet heeft bezien in hoeverre, zoals Stichting De Peelbloem heeft gesteld, ter plaatse nog enige ontwikkeling ten behoeve van intensieve veehouderijen mogelijk is in verband met de aanwezigheid van burgerwoningen in de directe nabijheid van het perceel Voortsestraat 9. De raad heeft het besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

2.6. In hetgeen Stichting De Peelbloem heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het perceel Voortseweg 9, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

2.7. De raad dient ten aanzien van het beroep van Stichting De Peelbloem op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van de stichting Stichting De Peelbloem gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 9 november 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied", voor zover het betrekking heeft op het perceel Voortseweg 9;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Deurne tot vergoeding van bij de stichting Stichting De Peelbloem in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Deurne aan de stichting Stichting De Peelbloem het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012

45-709.