Uitspraak 201303632/1/A1


Volledige tekst

201303632/1/A1.
Datum uitspraak: 4 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 maart 2013 in zaak nr. 12/1445 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2011 heeft het college zijn besluit van 22 december 2011 tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang jegens [appellante] door het ontmantelen van een hennepkwekerij in de kelder van de woning op het perceel [locatie] te Hoensbroek, gemeente Heerlen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college [appellante] medegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op haar zullen worden verhaald.

Bij besluit van 7 mei 2012 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 1.183,30.

Bij besluit van 27 juni 2012 heeft het college de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.P.H. Sangers, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Uland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het gebruik van de kelder als hennepkwekerij is in strijd artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet gelezen in samenhang met de artikelen 2.52 en 2.55 van het Bouwbesluit 2003 en met artikel 2.1.1, eerste lid, en 2.9.1, aanhef en onder a, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, zoals deze bepalingen ten tijde van belang luidden. Het college was terzake bevoegd handhavend op te treden.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en de kosten van bestuursdwang ten onrechte op haar heeft verhaald. Daartoe voert zij aan dat zij niet wist of kon weten dat de kelder van de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. In dit verband stelt zij dat zij goed contact had met de huurder en deze altijd tijdig de huur contant betaalde. Zij stelt verder dat zij voldoende toezicht heeft gehouden op de woning en onderhoud als verhuurder in of aan de woning heeft verricht. Zij was geregeld in de woning aanwezig en heeft daar toen nimmer een hennepkwekerij aangetroffen. Voorts volgt uit de verklaring van de bewoner van het perceel Prins Clausstraat 120a dat deze evenmin heeft gemerkt dat in de kelder van de woning een hennepkwekerij aanwezig was, terwijl die bewoner ook aanwezig was, wanneer [appellante] geen toezicht kon houden en dit ook niet van haar kon worden verwacht. Zij voert voorts aan dat zij voor het laatst op 30 november 2011 in de kelder van de woning is geweest en, nu de hennepkwekerij op 22 december 2011 is ontdekt, zij redelijkerwijs niet kon weten dat de kelder van de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. Zij zou in strijd met het recht op privacy van de bewoner van de woning hebben gehandeld, indien zij tussentijds een bezoek aan de woning zou hebben gebracht. Bovendien blijkt uit het mutatierapport van verbalisant E. Amkreutz, werkzaam bij de politieregio Limburg Zuid, van 26 december 2011 dat de hennepkwekerij slechts enkele dagen in gebruik is geweest, aldus [appellante].

2.1. Niet in geschil is dat [appellante] niet als professioneel verhuurder kan worden aangemerkt. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 29 juni 2011 in zaak nr. 201011303/1/H1) volgt dat [appellante] als overtreder kan worden aangemerkt, indien zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt. Van de eigenaar van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat deze zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door deze eigenaar verhuurde pand wordt gemaakt.

De rechtbank heeft terecht van belang geacht of [appellante] voldoende onderzoek naar de identiteit van de huurder heeft gedaan, een toereikende administratie heeft bijgehouden en zich voldoende van het gebruik van de woning op de hoogte heeft gesteld en heeft terecht geconcludeerd dat [appellante] aan deze vereisten niet heeft voldaan. Hoewel [appellante] heeft gesteld een kopie te hebben gemaakt van het identiteitsbewijs van de huurder van de woning heeft zij deze kopie niet kunnen overleggen. Zij stelt deze te hebben verloren. Voorts ontbreken in de huurovereenkomst afspraken over het inspecteren en het onderhouden van de woning door [appellante]. Daarnaast is de huurprijs contant betaald zonder betalingsbewijs. De rechtbank heeft in dit kader onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201201492/1/A1 terecht overwogen, dat contante betaling van de huur extra waakzaamheid van de verhuurder vraagt. Dat

[appellante] stelt goed contact met de huurder te hebben gehad en er twee jaar tussen haar en de huurder van de woning geen problemen zijn geweest, ontsloeg haar niet van de verplichting over een behoorlijke administratie te beschikken. Evenmin heeft zij hiermee extra alertheid getoond.

2.2. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat [appellante] zich voldoende van het gebruik van de woning op de hoogte heeft gesteld. Dat haar kantoor zich aan de overkant van het perceel bevond en zij zou hebben moeten merken dat de ramen waren afgeplakt met folie, heeft de rechtbank terecht niet voldoende geacht voor het oordeel dat [appellante] aan deze verplichting heeft voldaan. De Afdeling heeft eerder (bij uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201109496/1/A1) overwogen dat de omstandigheid dat van de buitenkant niet valt te zien dat zich in een pand een hennepkwekerij bevindt, niet voldoende is voor dat oordeel wanneer de verhuurder na de aanvang van de huur geen controlebezoeken aan het betrokken pand heeft gebracht. De enkele stelling van [appellante] eerst in hoger beroep, dat zij of haar partner maandelijks in de woning zijn geweest voor het incasseren van de huur en toen nimmer een hennepkwekerij hebben gezien, leidt niet tot een ander oordeel. Voorts heeft zij blijkens het proces-verbaal van 23 december 2011 van de politieregio Limburg Zuid eerder verklaard dat de huur bij haar thuis of op haar kantoor werd betaald.

2.3. [appellante] heeft verder met de door haar in hoger beroep overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat zij in de kelder van de woning is geweest. Uit de afrekening van WML Limburgs Drinkwater van 13 augustus 2011 blijkt niet dat zij op enig moment met een inspecteur van dat waterbedrijf in de kelder van de woning is geweest voor het opnemen van de meterstand. Uit het rapport Hanselman Expertises B.V. van 25 juli 2011, de brief van Klaverblad Verzekeringen van 27 juli 2011 en de factuur van glashandel Van Ooyen van 21 juli 2011 blijkt evenmin dat door [appellante] op enig moment voorafgaande aan het aantreffen van de hennepkwekerij de kelder is betreden. Uit het rapport komt enkel naar voren dat op 8 juli 2011 een bezoek is gebracht aan de woning en is geconstateerd dat enkele ruiten zijn gebarsten, waaronder de ruit van het keukenraam, de ruit in de toegangsdeur en een naastgelegen vaste ruit en de gevel verontreinigd is. Uit dit rapport blijkt niet dat de kelderruimte is gecontroleerd op beschadigingen, dan wel dat de kelder beschadigd is geraakt, waardoor herstelwerkzaamheden in de kelder hebben moeten plaatsvinden. Met de door [appellante] overgelegde pagina uit haar agenda en een aankoopbon van materialen voor de reparatie van een lekkage aan de verwarmingsbuizen, is evenmin aannemelijk gemaakt dat zij toen in de kelder is geweest. De ten slotte door [appellante] overgelegde verklaring van de bewoner van de bovengelegen woning aan de Prins Clausstraat 120a leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Dat deze bewoner evenmin op de hoogte was van het gebruik van de kelder van de woning als hennepkwekerij, maakt niet dat [appellante] zich niet zelf tot op zekere hoogte had dienen te informeren over het gebruik van de door haar verhuurde woning op [locatie].

2.4. De rechtbank heeft onder deze omstandigheden terecht geoordeeld dat het college [appellante] terecht als overtreder heeft aangemerkt. Zij heeft kunnen weten dat de kelder van de woning als hennepkwekerij werd gebruikt en het college heeft de kosten van de ontmanteling terecht op haar kunnen verhalen. Dat uit het mutatierapport van de politie van 26 december 2011 volgt dat de hennepkwekerij ten tijde van de ontdekking ervan slechts enkele dagen in gebruik was, brengt, nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op enig moment in de kelder van de woning is geweest, niet met zich dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt.

2.5. Voor zover [appellante] stelt dat zij in strijd met het recht op privacy van de bewoner van de woning zou hebben gehandeld, indien zij een bezoek aan de woning had gebracht, wordt daaraan niet toegekomen, nu reeds uit het voorgaande blijkt dat [appellante] niet op enig moment in de kelder van de woning is geweest.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013

414-789.